De geschiedenis van het concept Directe Actie
Directe actie heeft een lange traditie. Radicale arbeidersbewegingen in het begin van de vorige eeuw zagen er niet alleen een actiemethode in, maar ook een organisatiemodel en levenshouding.
(dit is een artikel voor de workshop over de achtergrond van het concept Directe Actie op het 2.Dh5-fesitval De workshop is op zaterdag 2 december, van 13.00-15.00 in de Kargadoor, Kamer 1 Utrecht)
“Every person who ever had a plan to do anything, and went and did it, or who laid his plan before others, and won their co-operation to do it with him, without going to external authorities to please do the thing for them, was a direct actionist. All co-operative experiments are essentially direct action.” (Voltairine de Cleyre, 1910)
Toen een paar jaar geleden de globaliseringsbeweging losbarstte, was iedereen het erover eens dat vooral de nadrukkelijke aanwezigheid van activisme de doorbraak had bewerkstelligd na jaren van politieke stilte en machteloosheid. Het was niet de hoeveelheid mensen op straat die de schokgolf veroorzaakt had, want dergelijke massa’s waren veel vaker te zien geweest, maar het feit dat een deel daarvan zich georganiseerd had om de topconferentie daadwerkelijk te blokkeren (Seatlle), de McDonalds te demonteren (boeren in Frankrijk) of de uitzetbajes te sluiten (Witte Overals Italië«). Zelfs grote ontwikkelingsNGO’s gaven toe dat ze door zich te verenigen met dergelijke actievoerders in korte tijd meer bereikten dan alle jaren daarvoor met nette lobbycampagnes. Dit besef was dermate groot dat in de charter van het World Social Forum aanvankelijk een verbod op politieke partijen was opgenomen. In afgezwakte vorm is die nog steeds terug te vinden. De traditioneel geworden organisatievorm van ‘links’ – politieke partijen en meeregerende vakbonden – was machteloos gebleken om de kapitalistische neoliberale ellende het hoofd te bieden, en werd er zelfs medeverantwoordelijk voor gehouden.
Inmiddels, pas een jaar of zes na Seattle, lijkt die les weer grotendeels vergeten en vooral in Nederland. Deels is die ook actief uit de gelederen verdreven door mensen uit de organisaties die bekritiseerd werden. Dit is bijvoorbeeld goed te zien in de manier waarop het Nederlandse Sociale Forum wordt georganiseerd: Het activistische charter van het World Social Forum is daar vervangen door een nietszeggende ‘beginselverklaring’ en de staatsondersteunende (en daardoor kapitaalkrachtige) instellingen als Novib en FNV hebben de touwtjes in handen genomen en aarzelen niet om linkse politieke partijen uitgebreid de ruimte te geven in het programma. De korte zomer van het activisme dreigt weer geruisloos in de polder weg te zakken. Er lijkt zich een herhaling voor te doen van wat met de arbeidersbeweging gebeurde aan het begin van 1900. Toen woedden er felle discussies over de manier waarop men zich het beste kon organiseren. Radicalere organisaties werden uiteindelijk (vaak met behulp van ernstige repressie) naar de marge gedrukt door meer gematigde of communistische bonden en partijen. Alleen daarom al is het interessant om naar de teksten en argumenten van toen te kijken, die nog steeds waardevol en verrassend actueel blijken te zijn. Het is nuttig dat deze theorie (en praktijk) weer een rol gaat spelen bij ons denken over manieren om ons te organiseren en de wereld te veranderen.
Wobblies
Het concept Directe Actie is nauw verbonden aan de radicale (arbeiders)beweging. Met name de pamfletten en redevoeringen van de Amerikaanse radicale vakbond IWW (ook wel de Wobblies genoemd, met het bekende logo van de blazende zwarte kat) zijn erg sterk. Zij baseren zich op hun beurt weer deels op denkers en organisatoren uit de Europese (vaak anarchistische) arbeidersbeweging.
In de stukken van toen komt naar voren dat directe actie veel meer is dan alleen maar een tactiek; het werd beschouwd als een organisatievorm en zelfs een levenshouding. Het werd afgezet tegen de ‘indirecte’ organisatievormen die toen begonnen op te komen (partijen, vertegenwoordigende vakbonden). En er werd nadrukkelijk gewezen op de prijs die betaald zou moeten worden als personen en organisaties het vertrouwen in de eigen kracht in zouden ruilen voor bijvoorbeeld de gang naar de rechtbank als middel om conflicten op te lossen. Het fijne van deze teksten is dat het geen platte propaganda is, die de politieke taal van links in latere jaren zo is gaan vervuilen. Het doel is om informatie te geven gegeven en een idee te beargumenteren, waarbij ook doodleuk de dilemma’s besproken worden en de mogelijke negatieve kanten van het voorstel.
Voltairine de Cleyre
Voltairine de Cleyre was (1866-1912) een belangrijke anarchistische organisatrice en denkster. Ze was tijdgenote van Emma Goldman en ze kenden elkaar ook goed. Anders dan Goldman is De Cleyre lange tijd vergeten geweest. Dat kwam mede doordat ze ook veel schreef over kunst en cultuur en dat vonden de ‘echte’ anarchisten maar nutteloos gezweef. Sinds kort is er hernieuwde belangstelling voor de werken van De Cleyre, wat bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat haar verzameld werk is uitgegeven (1). Naast vele andere essays, schreef ze in 1910 de invloedrijke speech Direct Action. Ze legt daarin rustig uit waarom de benadering belangrijk is dat iedereen zoveel mogelijk zelf zijn/haar problemen probeert op te lossen, in plaats van dat over te laten aan instellingen en overheden die zich ook tegen henzelf zullen keren met hun wetten en regels en macht.
Ook in die tijd werden actie en zelforganisatie gecriminaliseerd, onder andere door het voortdurend in verband te brengen met moord en geweld. Voltairine de Cleyre wijst daar op, overigens zonder de voor de criminalisering misbruikte daden af te wijzen. Maar minstens zo belangrijk is dat de Cleyre stelt dat direct actie eigenlijk de gewoonste zaak van de wereld is: “Every person who ever thought he had a right to assert, and went boldly and asserted it, himself, or jointly with others that shared his convictions, was a direct actionist” (“Iedereen die ooit heeft bedacht dat hij ergens recht op had, en daar ook voor opkwam, in eigen persoon of samen met anderen die zijn overtuiging deelden, is een directe activist”).. Mensen zijn altijd voor hun rechten opgekomen, legt de schrijfster uit, overal op de wereld, en hebben daarvoor acties ondernomen. “In feite is bijna iedereen directe activist” en ze noemt voorbeelden, zoals van huisvrouwen in New York die de winkels gingen boycotten toen de prijs van boter te hoog werd. “Het probleem is dat veel mensen ook indirecte of politieke activisten zijn (…) ze zijn beide, zonder daarover al teveel te analyseren. Er is maar een kleine groep die politieke actie bewust onder alle omstandigheden afwijst. Maar er is niemand, echt helemaal niemand, die het ooit in z’n hoofd heeft gehaald om directe actie onder alle omstandigheden af te wijzen”.
Daarnaast legt ze uit dat het vaak samen kan gaan en moet gaan met goed organiseren; anders dan de tegenstanders beweren heeft het niets te maken met blind activisme en bandeloosheid, juist niet. Het betekent immers dat mensen zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen leven en daden. Ze noemt sterke voorbeelden van bewegingen die in eerdere tijden succesvol het middel van de directe actie hanteerden, zoals de beweging tegen slavernij of groepen die voor hun religieuze vrijheid streden. Tekenend voor haar gebrek aan dogmatisme is dat ze niet aarzelt om ook groepen naar voren te brengen (zoals het Leger des Heils) waar ze het helemaal niet mee eens is. En ze wijst erop dat zelfs die linkse groepen die directe actie vehement afwijzen (zoals de dan opkomende Socialist Party) naar het actiemiddel grijpen als ze zelf aangevallen worden.
De Cleyre gaat uitvoerig in op het probleem van geweld, dat volgens haar onderdeel kan zijn van een actiecampagne, maar dat zeker niet hoeft en lang niet altijd is. Bij stakingen of boerenopstanden verlopen de acties vaak niet zachtzinnig, en sabotage is een veelgebruikt wapen. Indirecte actie (of zoals dat toen ook genoemd werd: politiek actie) is echter volgens de schrijfster altijd gewelddadig, want dan doe je uiteindelijk een appèl op de overheid en de rechtsstaat en “Zelfs als de staat goede dingen doet, is die uiteindelijk gefundeerd op een politieknuppel, een geweer of een gevangenis om de macht te hebben om dat door te kunnen zetten”. Ook laat ze zien dat geweld tamelijk relatief kan zijn: wat te doen als je ontsnapte slaven verbergt, maar ze niet wilt verdedigen als ze opgejaagd worden? Iemand als John Brown (een van de anti-slavernij-organisatoren) deinsde niet terug voor het gebruik van geweld, maar “was tegelijk een grote onzelfzuchtige geest, die het niet kon verkroppen dat 4 miljoen mensen als beesten vastgehouden werden”. Soms is militant optreden een manier om erger geweld te voorkomen.
Ook is Voltairine ondogmatisch genoeg om te erkennen dat ‘indirecte’ (‘politieke’) actie best wat kan bereiken: “Ik zou wel gek zijn als ik dat niet deed. Maar in de meeste gevallen zul je zien dat dat betreffende thema ook door directe actie en individueel of georganiseerd verzet op gang gebracht is”. Waarna ze voort gaat met aantonen hoe deprimerend het is om sterke bewegingen die door verzet van alles wisten te bereiken, uiteindelijk te zien “wegkwijnen in een stompzinnige jacht naar politieke macht”. Het ijzersterke slot van haar essay benadrukt nog eens de prijs die men betaalt voor het uit handen geven van invloed. Zo zijn er tal van wetten afgedwongen voor arbeidsrechten die even later doodleuk tegen diezelfde arbeiders ingezet worden. “Maar erger nog is dat het initiatief vernietigt, het vermaalt de individuele rebelse geest, het leert mensen aan om afhankelijk van iemand anders te zijn om voor hen te doen wat ze zelf zouden moeten doen; en ten slotte maakt het het rare idee normaal, dat je door het bij elkaar harken van amechtigheid tot je uiteindelijk een meerderheid hebt, vervolgens via de specifieke tovenarij van die meerderheid, die amechtigheid plotseling in energie omgezet wordt. Dat wil zeggen, mensen die afgeleerd zijn hoe ze moeten ageren voor henzelf als individuen, en die zich onderworpen hebben aan zo’n beetje elke onrechtvaardigheid terwijl ze zaten te wachten tot de meerderheid aangegroeid zou zijn, zouden dan omgevormd worden in menselijke explosiviteit door de simpele verpakking”(2).
Drie pamfletten
De IWW, Industrial Workers of the World bestond vorig jaar precies honderd jaar. Er zijn nog steeds kleine lokale afdelingen van, maar ze zijn nog maar een schim van wat de bond ooit geweest is; een echte internationaal vertakte revolutionaire vakbond met massale aanhang die in haar statuten had staan dat ze zich verplichtte te strijden voor “de opheffing van alle vormen van loonslavernij”. Kenmerkend was (en is) verder dat de bond zich ook duidelijk uitsprak over meer dan alleen arbeidszaken; militarisme, nationalisme en onderdrukking van vrouwen en minderheden werd onomwonden afgewezen. Onderlinge solidariteit was een belangrijke gegeven in de IWW, bij stakingen kwamen vaak aanhangers uit andere delen van het land te hulp. Ze werden vaak met veel geweld bestreden, door autoriteiten maar ook door privé-milities (waarvan de Pinkertons de beruchtste waren, tegenwoordig een groot beveiligings- en gevangenis-bedrijf). Tot in de jaren 1940 was het trouwens in bepaalde delen van de VS toegestaan (en zelfs gewenst) om mensen te lynchen die rondreizend gepakt werden met een IWW-lidmaatschap op zak. Een van de meest geruchtmakende terechtstellingen van IWW-organisatoren, was die van stakingsleider en zanger Joe Hill die in 1915 doodgeschoten werd en zijn vrienden het beruchte “don’t mourn, organise!” toeriep vlak voor hij stierf. Volgens een van de schutters in het executiepeleton had Joe Hill zelf het bevel tot vuren geroepen. Begin 1900 kwamen ook politieke partijen op en meer gematigde vakbonden, die de IWW fel bestreden in een slag om de sympathie van arbeiders, boeren en huisvrouwen. Uit die tijd stammen de drie pamfletten die gebundeld zijn in het boekje “Direct Action & Sabotage” (3)
De pamfletten zijn geschreven door drie verschillende IWW-activisten (Elizabeth Gurley Flynn, Walker C. Smith en William E. Trautman) en voorzien van een mooie en uitvoerige inleiding van Salvatore Salerno. Salerno schetst de omstandigheden van de arbeidsstrijd van toen en de manier waarop er onder grote armoede en zware repressie gewerkt moest worden. Toespraken op straathoeken (letterlijk vanaf de zeepkist; soapboxing) en stencils en pamfletten, waren de belangrijkste informatiemiddelen. Salerno benadrukt dat de geschiedenis van de IWW vooral laat zien dat ze ‘creatieve geweldloosheid’ pleegden. Evenals de meeste andere theoretici van de directe actie-methode, begint hij zijn pleidooi met het halen van voorbeelden eerder uit de geschiedenis. Salerno begint zelfs bij de oude Grieken en haalt voorbeelden uit Aristophanes’ Lysistrata waarin vrouwen acties voeren. Ze wijzen allen op voorvallen bij het begin van de georganiseerde arbeidsstrijd in Frankrijk, Italië en Zwitserland in de 19e eeuw, toen bijvoorbeeld zeidewevers in Lyon in staking gingen en de apparatuur van hun bazen gingen vernielen, waarmee de sabotage was geboren. Ook bij de stakingsacties van de IWW in de VS speelde inventieve sabotage een grote rol en in alle pamfletten worden met zichtbaar plezier de anekdotes opgerakeld. Zoals die van het spoorwegpersoneel dat tijdens een arbeidsconflict stelselmatig wagons aan verkeerde treinen hing, waardoor de lading voortdurend op de verkeerde plek terecht kwam. Veel tactieken hadden ook te maken met expres slecht werken (het uit Schotland overgewaaide ‘Ga Canny’, ‘rustig aan maar’). Als bijvoorbeeld het loon twintig procent verlaagd werd, ging men twintig procent langzamer werken. Maar los van de verhalen over afzonderlijke acties en actievormen, zijn de teksten vooral een algemene uitleg van het belang van zelforganisatie en directe actie.
Salerno schetst ook waar de concurrerende stroming van de indirecte, vertegenwoordigende of ‘politieke’ actie vandaan komt. Hij ziet dat vooral in de drang tot centralisme die al bij de eerste communisten de kop opsteekt. Zij willen altijd de arbeiders leiden, inplaats van dat die zelf wat zouden mogen ondernemen. Zo valt in The Condition of the Working Class, van Marx’ compaan Engels dat in 1845 uitkwam, al een aanval op directe actie te lezen. Volgens Engels betrof het een primitief stadium van arbeidsstrijd, die belemmerend zou werken bij de verovering van de staatsmacht. De Eerste Internationale raakte eigenlijk ook gespleten over die vraag en “bevestigde de primaat van politieke strijd, waarbij acties die parlementaire doelen zouden schaden, afgewezen werden”. Tegenover de centralistische ideeën stonden die van Bakunin en veel (andere) anarchisten die decentrale zelforganisatie voorop stelden, ook in de VS, en aanvankelijk veel populairder waren dan de Marxisten: “De beweging voor gedecentraliseerd socialisme en militant vakbondsactivisme, groeiden uit tot een wereldwijd fenomeen in de jaren 1880 en ’90. Ontstaan uit een binnenlandse stakingscultuur, groeide de beweging uit via ingewikkelde patronen van kruisbestuiving tussen landen en continenten. Hoewel de beginnende beweging een mengsel was van filosofieën en theorieën afkomstig uit het socialisme en het anarchisme, vertegenwoordigde dat geen afgesloten geheel van ideeën, maar was eerder een afspiegeling van ontwikkelingen van arbeidsstrijd tegen technologische ontwikkelingen en economische omstandigheden. Met een toenemend internationale invloed, probeerde de beweging een meer revolutionaire basis te scheppen voor vakbondsstrijd.”
Een van de factoren die ervoor zorgt dat tegenstanders ze kunnen zwartschilderen, is de golf van aanslagen die ‘gedesillusioneerde’ anarchistische personen en kleine groepen eind negentiende eeuw beginnen te plegen. Ook in de VS speelt een (mislukte) bomaanslag een belangrijke rol in de hetzecampagne tegen militante arbeidsactivisten. Het gaat om de bom van de McNamara-broers, gericht tegen het krantenimperum Los Angeles Times waarvan het personeel al lange tijd in staking is. Er vallen doden door de bommen in 1910, wat ten volle wordt uitgebuit om de IWW als bloeddorstig te bestempelen. Bovendien is ook in de VS de Communistische Partij in opkomst en sociaaldemocratische bonden die bang zijn voor een te mondige achterban. Dat zijn de omstandigheden waaronder deze pamfletten worden geschreven, en op grote bijeenkomsten door de schrijvers worden verdedigd. De militante acties van de Wobblies (en andere bonden) gaan door tot ver in de jaren ’20, met grote stakingen in 1916 en 1917. In 1919 zijn er “elke maand honderden stakingen in het hele land”. Dat is dan tevens het hoogtepunt van de terreur tegen arbeidsmilitanten, hetgeen wel als de periode van de ‘first Red Scare’ bekend staat. Toppunt zijn wel de Palmer-raids, alweer na een serie bomaanslagen, waarbij tussen de 4.000 en 10.000 mensen gearresteerd worden, waarvan een groot deel ernstig mishandeld wordt bij arrestatie. Het is het begin van het einde van de invloed van de IWW in de VS.
Maar Salerno ziet met vreugde dat honderd jaar later de methode weer snel aan populariteit wint, binnen de milieubeweging en de globaliseringsbeweging: “Directe Actie wordt erkend als een waardevolle en effectieve tactiek door veel bewegingen en blijft een krachtig wapen voor sociale verandering. Telkens als strijdende gemeenschappen zich afgesloten zien van meer conventionele manieren van verzet, zal directe actie en sabotage gebruikt worden”.
Nederland
Veelal vergeten is dat Nederland een vergelijkbare ontwikkeling heeft vertoond en een van de grootste anarchistische bewegingen ter wereld heeft gehad. Alleen de naam Domela Nieuwenhuis klinkt meestal nog bekend in de oren. De eerste vakbond, het Nationaal Arbeids-Secretatiaat (NAS) en de (ook Marxistisch geïnspireerde) Sociaal Democratische Bond (SDB), waren echter in z’n radicaliteit vergelijkbaar met de IWW. Wie goed zoekt vindt ook in Nederland vergelijkbare teksten, maar op een of andere manier is de discussie hier nooit zo gloedvol losgebarsten als elders. Misschien kwam dat ook wel omdat in Nederland de piek eerder was, met bijvoorbeeld de spoorwegstaking van 1903, die de schaduw vooruit wierp van de algemene staking (de uiteindelijke droom van veel Directe Actie-adepten, waarmee het kapitalistische systeem ineen zou moeten storten). Maar ook zag je toen al de voorloper van het poldermodel de kop opsteken en de meer gematigde krachten waren er vroeg bij om de angel uit het verzet te halen; de SDAP als tegenhanger van de SDB en de oprichting van de vakbonden NVV (1906) en CNV (1909) als tegenhanger van -aanvankelijk syndicalistische later communistische NAS. In het onvolprezen boek Van Dennis Bos, Waarachtige Volksvrienden (4) vallen veel voorbeelden te lezen van de concurrentiestrijd tussen radicale zelforganisaties en de sociaal democratische SDAP die al in 1894 als hoofdleus “Leve het Algemeen Kies- en Stemrecht!” voert maar twee jaar later nog geen 200 leden heeft.
In Nederland werd ook geijverd voor het belang van vast te houden aan directe actie. Zo kwam bijvoorbeeld in 1907 een vertaling uit van Direkte Aktion van Arnold Roller (5): “Eigenlijk is direkte aktie alleen een aktie, al het andere is zwendelarij, aktieloosheid, het opdragen aan anderen om door te voeren datgene, waarvoor men zelf te laf, te traag of te onbekwaam is. Als het proletariaat iets wil bereiken, moet het zijn aangelegenheden zelf ter hand nemen.” Ook in het boek De Piramide der Tirannie van Hans Ramaer (6) vind je teksten als “Waarom ik Tegen Vakverenigingen ben” van Berend Bymholt. Die tekst is al uit 1895. Bymholt stelt dat die opkomende vakbonden de organisering en radicalisering van de arbeiders eerder tegengaan, dan bevorderen.
De discussie zal wel nooit ophouden over de voor en nadelen van centralisatie. Hoe kun je je op zo’n manier organiseren dat er zo min mogelijk bureaucratie en onnodige, demobiliserende structuren ontstaan? Het beste bewijs waar dat toe kan leiden levert de BV Nederland de wereld wel; een land dat helemaal dichtgemetseld is met non gouvernementele organisaties die geen kring meer in een glas water weten te produceren, en met de meest dociele vakbeweging die voorstelbaar is. Een injectie van activisme en ‘geloof in eigen kracht’ zou daar erg veel mensen een goede dienst doen. Om de verstolde verhoudingen in Nederland weer tot stroming te brengen, zijn praktische voorbeelden nodig van wat actie vermag te bewerkstelligen. Maar ook meer theoretische verhandelingen die het perspectief en de rechtvaardigheid ervan schetsen. Desnoods die van 100 jaar geleden.
noten
————–
*) Een invloedrijke tekst van eerdere datum, die veel meer de nood van persoonlijke verantwoordelijkheid vooropstelt, is het essay On the Duty of Civil Disobedience van Henry David Thoreau uit 1848
1) The Voltairine de Cleyre Reader, AK Press 2004
Er is ook een speciale website over haar.
2) Dat was mijn eigen kreupele vertaling van: “The main evil is that it destroys initiative, quenches the individual rebellious spirit, teaches people to rely on someone else to do for them what they should do for themselves; finally renders organic the anomalous idea that by massing supineness together until a majority is acquired, then through the peculiar magic of that majority, this supineness is to be transformed into energy. That is, people who have lost the habit of striking for themselves as individuals, who have submitted to every injustice while waiting for the majority to grow, are going to become metamorphosed into human high-explosives by a mere process of packing!”)
3) Direct Action & Sabotage, Three Classic IWWW Pamphlets from the 1910s, uitgeverij Charles H. Kerr, Chicago 1997
4) Waarachtige Volksvrienden, de vroege socialistische beweging in Amsterdam 1848-1894, Dennis Bos, Bert Bakker 2001
5) Onlangs nog als herdruk uitgebracht door Uitgeverij Dolle Hond (dollehon@dds.nl). Roller is oorspronkelijk Oostenrijker, zwierf door heel Europa en emigreerde uiteindelijk naar de VS
6) De Piramide der Tirannie, Anarchisten in Nederland, Samengesteld door Hans Ramaer, Wetenschappelijke Uitgeverij Amsterdam 1977
Deze boeken zijn veelal nog te vinden in de bekende ‘betere boekwinkel’ (zoals de Rooie Rat in Utrecht).