De slanke taille van de voedselindustrie
Het
huidige voedselsysteem geeft onredelijk veel macht aan een kleine groep
inkopers voor de supermarkten. Consumenten verliezen daardoor hun
keuzevrijheid, producenten worden gedwongen belachelijk lage prijzen voor hun
producten te aanvaarden. De supermarkteconomie is intussen gemondialiseerd. Raj
Patel, een Zuid-Afrikaanse onderzoeker, schreef hierover een verontrustend en
verhelderend boek. Een voorpublicatie.
Dit is een hoofdstuk uit het boek Buy This! (Alles wat je niet wilt weten over eten) van Raj Patel, dat deze week verschijnt bij de nieuwe uitgeverij De Wereld. Het verscheen als voorpublicatie in het Belgische MO* Magazine .
1. De
zandloper
De
wereld produceert meer voedsel dan ooit in de geschiedenis van de mensheid,
maar tegelijk lijdt meer dan een op de tien mensen op aarde honger. De honger
van achthonderd miljoen mensen valt samen met een ander historisch unicum: ze
worden in aantal overtroffen door de één miljard mensen op deze planeet die te
zwaar zijn.
Wereldhonger
en overgewicht zijn symptomen van hetzelfde probleem. Te dikke mensen en
hongerlijdende mensen zijn met elkaar verbonden door de productieketens
waarlangs voedsel van het land naar ons bord komt. Gedreven door winstbejag
bepalen en beperken de bedrijven die ons eten verkopen hoe wij eten, en hoe we
over eten denken. De beperkingen zie je het duidelijkst in het
fastfood-restaurant, waar het keuzespectrum loopt van een McMuffin tot een
McNugget. Maar zelfs als we ons buiten het gezichtsveld van Ronald McDonald
wanen, zijn er verborgen en structurele beperkingen.
Ga
bijvoorbeeld eens appels kopen. In supermarkten in Noord-Amerika en Europa is
de keuze beperkt tot een handvol soorten: Fuji, Braeburn, Granny Smith, Golden
Delicious en misschien nog een paar andere. Waarom die? Omdat ze er mooi
uitzien: we houden van hun glimmende en vlekkeloze huid. Omdat hun smaak er een
is die voor de meerderheid onproblematisch is.
Maar
ook omdat ze ertegen kunnen om te worden getransporteerd over grote afstanden.
Hun huid barst of vlekt niet als ze heen en weer worden gesmeten tijdens de
kilometers van boomgaard tot winkelschap. Ze reageren goed op de
poetstechnologieën en -mengsels die dat transport mogelijk maken en ervoor
zorgen dat de appels mooi zijn op de planken. Ze zijn gemakkelijk te oogsten.
Ze reageren goed op bestrijdingsmiddelen en industriële productie. Om die
redenen vinden we geen Calville Blanc, Black Oxford, Zabergau Reinette, Kandil
Sinap of de oeroude en eerbiedwaardige Rambo in de schappen.
Wat we
kiezen is niet geheel en al onze eigen keuze omdat, zelfs in een supermarkt,
het menu niet is opgesteld op basis van onze voorkeuren, en ook niet de
seizoenen, noch van waar we zijn, of het hele spectrum van beschikbare appels,
en ook niet aan de hand van het hele spectrum van beschikbare voeding en smaken
-maar door de macht van de voedingsindustrie.
Nederland,
Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Oostenrijk en België tellen samen
160.000.000 consumenten. Dat vertaalt zich in 89.000.000 klanten in 170.000
winkels. De distributie in deze landen wordt gedomineerd door 600
supermarktketens, die op hun beurt gebruik maken van slechts 110 inkooppunten.
Die inkopers werken met 8600 fabrikanten en 80.000 half-fabrikanten. De
goederen komen van 160.000 leveranciers die uiteindelijk een beroep doen op
3.200.000 telers en producenten -al is dat een onderschat cijfer, want
miljoenen boeren en landarbeiders, die allerlei tropische fruit- en groentesoorten
kweken voor de export, leven buiten de rijkste landen van de wereld. Aan beide
uiteinden van de keten die akker en bord verbindt, bevinden zich miljoenen
mensen. In het midden zien we echter een knelpunt waar de macht geconcentreerd
is in zeer weinig handen.
We
leven in een wereld met een paar bedrijven die kopen en verkopen, zij vormen de
wespentaille van het mondiale voedselsysteem. Het hele proces van verschepen,
bewerken en transporteren van voedsel over grote afstanden vereist een grote
hoeveelheid kapitaal -je moet rijk zijn om dit spel te kunnen spelen. Het is
ook een spel dat schaalvoordelen heeft: hoe groter een bedrijf is, en hoe meer
transport en logistiek het doet, des te goedkoper het is voor dat bedrijf om in
de business te zitten.
Er
bestaan tenslotte geen familiebedrijfjes in de internationale
voedseldistributie. De kleine vissen zijn verzwolgen door de Leviathans van
distributie en aanbod. En wanneer het aantal bedrijven dat de routes van boeren
naar consumenten controleert klein is, hebben ze marktmacht over zowel de
mensen die het voedsel verbouwen als de mensen die het eten.
2. De
uitvinding van de supermarkt
De
supermarkt is de oppertempel van het moderne voedselsysteem. De supermarktketen
is een imperium van logistiek en heerst over en reguleert de kleinere rijkjes
binnen de voedingsindustrie, zoals de macht die de tussenagent over de kweker
heeft, of de greep van de distributeur op de agent. Door hun beslissingen, en
hun nauwe toezicht op elke stap in een productieketen, kunnen de
inkoopafdelingen van supermarkten de armste landarbeiders in Zuid-Afrika
ontslaan, koffieboeren in Guatemala in de tang nemen of de oogst van
rijstvelden in Thailand bepalen.
Supermarkten
zijn gepatenteerde uitvindingen en net als alle andere innovaties beantwoordden
ze aan een behoefte. Dat gebeurde in Amerika in het begin van de twintigste
eeuw, een tijd en een plaats van onovertroffen overvloed. De Amerikaanse
industrie draaide op volle toeren, en goederen werden in steeds grotere hoeveelheden
geproduceerd, verpakt en in de schappen gelegd voor de groeiende stedelijke
bevolking.
Onder
de producenten bestond bezorgdheid dat er te veel werd geproduceerd en dat
consumenten niet snel genoeg spullen konden kopen om de goederenstroom bij te
houden. Ook bestond de vrees dat zelfs al konden de consumenten de spullen
kopen, ze dat niet zouden willen, omdat ze die niet echt nodig hadden. De
tijdloze tactiek om consumenten te overhalen méér van iets te kopen was, en is
nog steeds: verlaag de prijs.
Voor de
levensmiddelenindustrie van het begin van de twintigste eeuw was het verlagen
van prijzen een probleem, omdat de winstmarges al heel klein waren.
Een
manier om de kostprijs-klem aan te pakken was om gebruik te maken van
schaalvoordelen. Hoe groter het bedrijf, des te groter zijn macht om de prijs
per eenheid omlaag te onderhandelen. Maar er waren geen bedrijven die zich
exclusief met voedselhandel bezighielden groot genoeg om dat te doen. Groot
zijn was het privilege van industrie en transportfirma's.
De
giganten van de laat negentiende- en vroeg twintigste-eeuwse landbouwindustrie
waren in de eerste plaats de producenten en transporteurs van voedsel, niet de
verkopers ervan. Een transportbedrijf, de Atlantic and Pacific Tea Company
(tegenwoordig beter bekend als A&P) begreep dat er niet alleen geld te
verdienen was aan het verhandelen van voedsel, maar ook aan het verkopen ervan.
Het creëerde een archipel van kruidenierswinkels, die het bevoorraadde middels
het groeiende wegen- en spoorwegennet van het land, profiteerde van relatief
lage vervoerskosten en de besparingen door de producten direct aan de
detailhandelaar te kunnen verkopen.
De
logistieke ideeën van A&P legden de basis voor wat we vandaag kennen als de
moderne supermarkt: een groot bedrijf, dat inkoopprijzen naar beneden kan
krijgen, kan garanderen dat de schappen nooit leeg zijn, en gespecialiseerd is
in logistiek en marketing. Als goederen eenmaal de kruidenierswinkel van
A&P bereikten, was de verkoopervaring echter in wezen hetzelfde als in
andere winkels. De winkelier was de frontlinie tussen de koper en zijn
aankopen. Klanten moesten nog steeds vragen om wat ze nodig hadden, en ze
werden van de producten vandaan gehouden totdat ze hadden besloten ze te kopen.
Dat
veranderde radicaal op 11 september 1916, toen Clarence Saunders zijn eerste
'King Piggly Wiggly' opende in Memphis, Tennessee. Daarmee lanceerde hij de
cruciale detailhandelsrevolutie die door de hele twintigste eeuw zou
weergalmen. Het draait allemaal om het transformeren van de relatie tussen de
koper en de verkoper op zo'n manier dat de kosten zo laag mogelijk worden.
Dit
zijn Saunders' eigen woorden, zoals hij ze gebruikte in US Patent 1.242.872
voor de 'Zelfbedienende winkel': 'Het doel van mijn genoemde uitvinding is een
winkeluitrusting te bieden waardoor de klant in staat wordt gesteld zichzelf te
bedienen en zodoende noodzakelijkerwijs het gehele assortiment van producten
overziet die in voorraad zijn, makkelijk en aantrekkelijk uitgestald, en nadat
hij de verlangde producten heeft geselecteerd langs een balie en betaalstation
dient te lopen waar de geselecteerde producten kunnen worden geprijsd, verpakt
en betaald alvorens de winkel te verlaten, en waardoor de winkel wordt ontlast
van een groot deel van de gebruikelijke uitgaven, of overheadkosten vereist
voor het beheer (…)'
3. De
mondialisering van de onvrije markt
In
Zambia werd de South African Shoprite-supermarktketen door boeren beschuldigd
van 'het stelen van de hele markt'. De spanningen liepen zo hoog op dat boeren
dreigden de supermarkten in brand te steken -waardoor uiteindelijk de
vertegenwoordigers van Shoprite naar de onderhandelingstafel kwamen. Maar de
expansie van supermarkten lijkt niet te stoppen.
In
Latijns-Amerika, begin jaren negentig, beheersten supermarkten ongeveer 10
procent van de voedselmarkt -in 2000 was dat 50 tot 60 procent. Ze kregen in
tien jaar voor elkaar waar in de Verenigde Staten een halve eeuw voor nodig
was.
Een
vergelijkbaar verhaal ontspint zich in Azië. In India heeft de Reliance-groep
een investering van 7 miljard dollar gedaan in supermarktketens.
Hier
volgen ze de weg die is geplaveid door Carrefour, de Franse supermarktgroep (in
het eerste kwartaal van 2006 was de omzet bijna 21 miljard euro, waarvan minder
dan de helft uit Frankrijk).
Een van
de belangrijkste redenen dat Carrefour internationaal meespeelt is de schade
die het bedrijf aanrichtte in Frankrijk. In 1973 wilde de Franse regering de
negatieve invloed van hypermarkten op kleinere zaken in de Franse hoofdstraten
stoppen. Toen haar expansie werd tegengehouden door de binnenlandse bekommernis
met het sociaal welzijn ging Carrefour met haar winkels naar landen met meer
kneedbare regeringen.
Sinds
in 1963 de eerste winkels met het concept 'alles onder één dak' werden geopend
in Annecy en de buitenwijken van Parijs -waarvoor de term 'hypermarkt' werd
bedacht- heeft Carrefour inmiddels 11.080 winkels wereldwijd, waaronder 868
hypermarkten, waarvan er 129 in Latijns-Amerika en 173 in Azië staan.
Supermarkten
zijn gemakkelijk voor de vrouwen als consumenten, zelfs al zijn ze niet per se
goed voor vrouwen als producenten. Het toont de ambivalentie van supermarkten,
en het geldt net zo zeer in noordelijk KwaZulu-Natal als in Los Angeles of
Mexico City. In het Zuid-Afrikaanse Makhathini-laagland hadden de vrouwen al
een oplossing gevonden voor die ambivalentie: het liefst wilden ze met hun
eigen machine maïs malen, in plaats van dat met de hand te moeten doen. Dan
konden ze onafhankelijk zijn van de supermarkt, maar nog steeds profiteren van
de technologie die hen het leven gemakkelijker maakte.
Met
andere woorden, de vrouwen wilden controle over de productiemiddelen.
Het
praktische aspect is hier belangrijk. Supermarkten zijn comfortabel omdat ze bepaalde
soorten technologie gebruiken, in dit geval maalapparatuur. Die technologie
komt samen met andere dingen, in dit geval de noodzaak maïs van iemand anders
te kopen. Als de vrouwen in Makhathini meer vrijheid willen, en meer echt
gemak, dan willen ze niet dat supermarkten verdwijnen -ze willen alleen beide
uiteinden van het voedselsysteem democratischer kunnen controleren.
Het is
hier geen kwestie van angst voor technologie -ook de vrouwen in de gemeenschap
willen hun maïs kunnen malen. Maar omdat ze geen geld hebben om een molen te
kopen (veel vrouwen, vooral die zonder kinderen, hebben een officieel
jaarinkomen van nul), willen ze dat deze technologie kosteloos wordt verstrekt.
Dat
zeggen ook veel anderen in Makhathini, op verschillende manieren. Supermarkten
bieden boeren een manier om hun producten te verkopen. Maar in Makhathini kopen
supermarkten in het geheel niet van kleine producenten. Wat boeren in
Makhathini willen, is de toegang tot consumenten die het logistieke netwerk van
de supermarkt kan bieden. Die toegang werd vroeger geboden, tot bepaalde hoogte
en dan ook nog slecht, door de overheid. Nu wordt dat geregeld door het
bedrijfsleven, en de armen worden er buiten gehouden. Binnen tien jaar heeft
Makhathini een soort transformatie in de detailhandel ondergaan waar in het
Noorden generaties overheen gingen.
De
andere reden dat supermarkten kunnen opkomen in het Zuiden heeft te maken met
de macro-economische omgeving. Inwoners van Makhathini willen dat de regering
een markt voor ze biedt. Dat vragen boeren over de hele wereld. En de regering
deed het ook, door een doordacht systeem van marktcommissies, die goederen
kochten van boeren tegen gegarandeerde prijzen en voldoende inkomen verschaften
waarmee plattelandsgemeenschappen konden overleven, en zelfs floreren.
Maar
Structurele Aanpassingsprogramma's (SAP's) van de Wereldbank, die eind jaren
zeventig van start gingen, veranderden dat. Men vond dat boeren een markt
bieden een verspilling van gemeenschapsgeld was. Als de regering de inkomens
van mensen op het platteland wilde verhogen, kon ze dat beter doen door ze
rechtstreeks de middelen te geven. En dus werden de marktcommissies opgeheven.
Mensen
op het platteland hebben erg weinig politieke macht om hun wensen kracht bij te
zetten. In India bijvoorbeeld woont 80 procent van de bevolking op het
platteland, maar 80 procent van de overheidsuitgaven gaat naar de stad.
Regeringen gebruikten SAP's als een manier om hun beloften aan de armen op het
platteland te breken. Het vacuüm dat overbleef na het einde van de
marktcommissies in het Zuiden, commissies die zijn veranderd maar wel gebleven
in het Noorden dankzij sterke politieke druk, is steeds meer opgevuld door
supermarkten.
Hun
logistieke operaties zijn gekomen om in arme landen het kopen, verkopen en
vervoeren van producten over te nemen van de overheid. Anders dan regeringen
hebben ze geen reden om een cent meer uit te geven dan nodig is op het
platteland.
Supermarkten, en agribusinessbedrijven in het algemeen doen het goed in de economische wereld van na de SAP's. Groei in het Zuiden blijkt een melkkoe te zijn voor de
hedendaagse giganten van de detailhandel. Daar loopt het spectrum van
voedingswinkels van de kleine 'full service'-kiosken, die meestal het
trottoirverkeer bedienen, via de publieke markt en de zelfbedieningskruidenier,
tot de supermarkt.
In
Latijns-Amerika domineert de supermarkt-formule reeds de detailhandel in
voedingsproducten, en sinds de jaren negentig zijn de full service-winkels en
markten, net als hun Amerikaanse evenbeelden tachtig jaar eerder, overbodig
geworden. In Latijns-Amerika hebben veel plaatselijke bedrijven zich
geconsolideerd. De Uruguyaans-Argentijnse keten Disco vocht voor regionale
dominantie door kleinere Argentijnse bedrijven op te slokken, samen met een
Chileense firma met regionale belangen, Santa Isabel, voordat ze zelf werd
uitgekocht door het Nederlandse bedrijf Ahold. Omdat de markten in het Noorden
verzadigd zijn, is het niet vreemd dat bij de drie grootste detailhandelaars
van de wereld de sterkste groei is gekomen van internationale divisies.
———————
Buy
This! Alles wat je niet wilt weten over eten door Raj Patel is uitgegeven door
Uitgeverij De Wereld . 280 blzn. ISBN 978-90-79051-01-4