Het museum van de Europese propaganda
Niet ver van het Europees parlement in Brussel is er sinds vier jaar een ‘Huis van de Europese geschiedenis’. Ik heb het een tijd geleden bezocht, of daar toch een poging toe gedaan, maar om een of andere reden kreeg ik er acute maagpijn, oorsuizingen en een vreemde drang om het Huis te verlaten. Jammer, want men kan er blijkbaar heel wat opsteken. Dat las ik nu pas in een artikel van Le Monde Diplomatique 1, waarin Jean-Baptiste Malet zijn ervaring meedeelt, inclusief die opgedaan bij de commentaren van de digitale audio-gids.
(Door Herman Michiel, oorspronkelijk verschenen op Ander Europa foto: Wikimedia Door Lora1307 – Фотоапарат, CC BY-SA 4.0,)
Het ‘Huis van de Europese geschiedenis’, we zullen het kortheidshalve maar het Museum noemen, is een initiatief van het Europees Parlement. Het project, met een prijskaartje van 55,4 miljoen €, werd in 2008 goedgekeurd. Mooi succes voor de Duitse CDU-politicus Hans-Gert Pöttering, die het jaar tevoren het voorzitterschap van het Parlement had overgenomen van de Spaanse socialist Josep Borrell, de huidige ‘minister van buitenlandse zaken’ van de EU. Het is niet zeker dat dat veel ter zake doet, want het museum ademt volgens verschillende waarnemers een Koude Oorlogssfeer uit, een thema waarover Europese christen-en sociaaldemocraten mekaar niet zo vlug in de haren gaan.
De Koude Oorlog wordt blijkbaar al opgeroepen als het nog gaat over de Franse Revolutie eind 18e eeuw. Want in 1789 hebben “eenvoudige burgers de absolute monarchie omvergeworpen. Maar hun nobele ideeën over vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid werden bevlekt door de Terreur” waarbij de guillotine tegenstanders uit de weg ruimde. “De redenering dat idealistische doeleinden brutale methodes kunnen verantwoorden werd meermaals toegepast in de Europese geschiedenis”, aldus de audiocommentaar, verwijzend naar het naziregime in Duitsland en de politiestaat in de USSR onder Jozef Stalin. De analogie Sovjet-Unie/nazi-Duitsland loopt volgens Jean-Baptiste Malet als een rode draad door het museum.
Op de 18e eeuw volgt de 19e eeuw. Al was Victor Hugo toen al een voorstander van de Verenigde Staten van Europa, in het museum is hij blijkbaar geen vermelding waard. Misschien staat zijn (kritische) steun voor de Parijse Commune op zijn Europees strafblad, of misschien waren de samenstellers van de tentoonstelling niet zo goed thuis in de 19e eeuw ? Over het ‘arbeidersvraagstuk’ gaan ze inderdaad nogal vlug heen: “De arbeids-en levensomstandigheden van de arbeiders waren soms afschuwelijk”, dat wel, maar “op het einde van de 19e eeuw verbetert hun toestand door de geleidelijke toekenning van het stemrecht.” Geen woord over de arbeidersbeweging, want het was de burgerij die “op economische en politieke veranderingen aanstuurde en een belangrijke rol speelde bij de oprichting van de moderne democratie.” Het marxisme krijgt een vermelding, namelijk “een gepassioneerde reactie op de industriële revolutie.”
Volgt de 20e eeuw. “De zalen van het Huis van de Europese geschiedenis gewijd aan de Tweede Wereldoorlog lijken een enscenering van de resolutie van het Europees parlement van 19 september 2019 over ‘het belang van Europees gedenken voor de toekomst van Europa’”, aldus Jean-Baptiste Malet .Daarin worden communistisch en naziregime op een voet van gelijkheid geplaatst; zo ook in de tentoonstelling, waar parallelle beelden van hamer en sikkel enerzijds, hakenkruisen anderzijds, aan de bezoeker de indruk van symmetrie tussen de twee regimes geven. Over de akkoorden van München (september 1938) waarin Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk aan Hitler Tsjechoslowakije cadeau doen geen woord. Over Stalingrad of het communistisch verzet evenmin. De nazi vernietigingskampen worden deskundig in evenwicht gehouden door de Goelag. (Over de geschiedenisvervalsing door de resolutie van het Europees Parlement brachten we eerder al de stevige repliek van Attac-Duitsland.)
Een historisch feit van formaat als de Nobelprijs voor de vrede toegekend aan de Europese Unie in 2012 kon in het museum natuurlijk niet ontbreken, en het vormt dan ook het sluitstuk van de tentoonstelling. Maar misschien moet Ursula von der Leyen, die weet hoe vlug vrouwen vergeten worden, de museumdirectie erop wijzen dat in 1905 de Oostenrijkse Bertha von Suttner, als eerste vrouw, die prijs al kreeg. Haar waarschuwingen voor dreigend oorlogsgevaar hadden, evenmin als die van de ‘gepassioneerde marxisten’, helaas de eerste Europese imperialistische oorlog niet kunnen voorkomen.
Men vraagt zich natuurlijk af of er dan geen onafhankelijke wetenschappelijke raad opgericht werd om de tentoonstelling vorm te geven en alle kritiek van partijdigheid of propaganda op voorhand het zwijgen op te leggen. Zulke raad was er, volgens de museumdirectie, en die zou volledig onafhankelijk gewerkt hebben. Dat klopt, zegt Francis Wurtz die als europarlementslid voor de Franse communistische partij een en ander van nabij meemaakte; maar de leden van die raad waren dan ook nauwkeurig geselecteerd. Een centrale figuur ervan is de Hongaarse Mária Schmidt, die nog steeds in het wetenschappelijk comité zetelt. De bevindingen van Jean-Baptiste Malet over deze historica zijn niet direct zo geruststellend. Een van de grote fortuinen van Hongarije, volgens Forbes, en auteur van boeken die een eerbetoon zijn voor Ronald Reagan en George W. Bush. Schmidt heeft ook ervaring in het museumwezen, namelijk het Terreurmuseum in Boedapest, gefinancierd door het Orban-regime en gewijd aan het parallellisme Hitler-Stalin.
In het ‘Huis van de Europese geschiedenis’ loopt momenteel een tijdelijke tentoonstelling onder de titel Fake or Real – A history of forgery and falsification. Waarom eigenlijk een tijdelijke tentoonstelling organiseren als er al een permanente is?