Iran en de dreiging van een oorlog
In het wekelijkse Broeinest-programma werd in juni een avond gehouden over het sabelgeratel omtrent Iran. Hier een verslag van die avond.
Het mooie weer en de verlokking van een avondje in het park konden de rond veertig Broeinest bezoekers er niet van weerhouden om na drie spannende inleidingen, verzorgd door Karel Koster, Phyllis Bennis en Behnam Taebi in debat te gaan over de achtergronden van het conflict rond het nucleaire programma van Iran.
Om te beginnen, morrelde Karel Koster van het antimilitaristisch onderzoekscollectief VDAmok aan het beeld dat door de media gecreëerd wordt over de context van de nucleaire casus in Iran. Daarbij ging hij in op drie dimensies die nauwelijks worden belicht door de media. In de eerste plaats zijn dat de wereldwijde nucleaire krachtsverhoudingen, waarbij vooral de voortrekkersrol van de VS en de NAVO opvalt. De media beweert echter ook vaak dat Nederland geen kernwapenstaat zou zijn en Karel Koster laat zien dat hier geen sprake van kan zijn omdat er wel degelijk kernwapens gestationeerd zijn op Nederlands grondgebied en bovendien Nederlandse militairen worden opgeleid om kernwapens te vliegen. De tweede dimensie die onderbelicht blijft in de media is de geopolitieke realiteit. Iran is omsingeld door staten die in bezit zijn van kernwapens (zoals Israël en India). Dat Iran zich hierbij niet echt prettig bij voelt, lijkt logisch. De derde dimensie die uitvoerig wordt besproken door Koster is de geschiedenis van het Iraanse nucleaire programma die geenszins pas afgelopen jaar is begonnen. Reeds in de jaren zestig onder de Sjah werd aan het nucleaire programma voor de opwekking van kernenergie begonnen, met steun uit het Westen. Na de oliecrisis in de jaren zeventig werd het programma in de jaren tachtig eerst ingeperkt, onder andere omdat Ayatollah Khomeiny zich ertegen verzette, totdat het in de jaren negentig weer nieuw leven werd ingeblazen.
Belangrijk is, volgens Koster, om een onderscheid te maken tussen het vreedzaam gebruik van nucleaire technologie en de verrijking van uranium om kernwapens te produceren.
Het verrijkingsproces is onderdeel van beide processen, met dien verstande dat een bom een zeer hoge verrijkingsgraad vergt. Het duurt jaren om dat laatste te bereiken en er is ook veel verrijkt uranium nodig voor een atoombom. Daarbij komt dat, mocht je zo’n bom willen inzetten, je ook moet beschikken over een werkend draagsysteem. Iran heeft raketten maar daar kunnen ze geen kernkoppen op monteren.
Het conflict rond het Iraanse nucleaire programma draait vooralsnog om het feit dat Iran niet genoeg informatie wil verstrekken over zijn programma. Dat heeft te maken met de Amerikaanse sanctiepolitiek van de laatste 36 jaar, die ervoor zorgde dat Iran geen nucleaire technologie legaal kon importeren. Gezien Egypte, Zuid-Korea en Brazilië allemaal overhoop hebben gelegen met de IAEA, heeft de nadruk van de VS en de Westerse wereld op Iran iets hypocriets. Koster stelt dat de druk op Iran in feite poogt een uitzondering te creëren voor het non-proliferatieverdrag. Dit verdrag, dat in 1970 tot stand kwam en door bijna de gehele wereld inclusief Iran is ondertekend, geeft elke lidstaat het recht op toegang tot nucleaire technologie – dat staat zo in artikel IV. De Internationale Atoomenergie Commissie (IAEA), al eerder opgericht in 1957, waakt over het vreedzaam gebruik van nucleair materiaal en heeft eigenlijk een puur technische functie – namelijk zorgen door inspecties dat er geen nucleair materiaal omgeleid wordt naar kernwapenproductie. Iran heeft zich het laatste jaar volledig aan dit inspectieproces onderworpen, tot de onderhandelingen dit voorjaar misliepen. Maar het besluitvormingsproces van de IAEA is gepolitiseerd door een westerse lobby die de kwestie Iran naar de veiligheidsraad heeft weten over te hevelen. Nog steeds is het formeel zo dat het bestuursorgaan van de IAEA de zaak heeft ‘gerapporteerd’ en niet ‘gerefereerd’, dat wil zeggen nog steeds in eigen handen heeft. Maar in de praktijk is de kwestie nu een confrontatiepunt in de veiligheidsraad geworden. Dat betekent dat een proces vergelijkbaar met de aanloop naar de Irak-oorlog kan worden ingezet.
Er is een aantal ontwikkelingen die tegelijkertijd plaats vinden en die de escalatie rondom Iran ongeloofwaardig maken. Zo heeft Pakistan bijvoorbeeld juist door Westerse hulp een atoombom, wordt er niets gedaan aan Israëls atoomwapens en is in het Cardiff-verdrag uit 2005 (waarbij Nederland betrokken is) vastgelegd dat geavanceerde verrijkingstechnologie – waar het Iran-conflict dus om draait – aan Frankrijk ter beschikking wordt gesteld. Karel Koster stelt ten slotte dat er duidelijke alternatieven zijn voor de escalatie in het conflict rond het Iraanse nucleaire programma.
Phyllis Bennis, vredesactiviste uit de VS en als onderzoeker verbonden aan het Trans National Institute gaat uitvoerig in op de geopolitieke belangen van de VS en stelt dat de crisis rond Iran meer te maken heeft met Bush dan met de nucleaire capaciteit van Iran. In die zin is het ook interessant om te zien dat de VS onderhandelingen aanbiedt aan Iran precies op het moment dat duidelijk wordt dat Bush de president is met de minste steun in de afgelopen zestig jaar in de VS. De situatie is dus even wat meer ontspannen, maar Bennis waarschuwt ervoor om te vroeg optimistisch te worden. De wind zou even snel weer richting oorlog kunnen draaien en de anti-oorlogsbeweging moet daarom ook nu al actief zijn. Volgens Bennis moeten vredesactivisten vooral artikel 6 van het Non-proliferatieverdrag gaan gebruiken. Hier staat namelijk dat nucleaire staten de verplichting hebben om gaandeweg hun nucleaire programma’s terug te draaien en uiteindelijk af te schaffen. De VS hebben al laten blijken dat ze daar niets van willen weten en dat laat de hypocrisie van hun argumentatie tegen de Iran zien. Bennis stelt dat het de VS helemaal niet gaat om non-proliferatie maar om het indammen van Irans machtspositie in het Midden-Oosten (vanwege diens olie- en gasvoorraden en geostrategische controle over het vervoer ervan). Deze positie weerspiegelt het isolement van de VS in de internationale arena. Iran is wel degelijk bereid tot onderhandelingen, maar dan alleen als het gaat om onderhandelingen tussen gelijke partners waar niet de VS de voorwaarden mogen bepalen (namelijk dat ze een oorlog beginnen mocht de Iran niet doen wat de VS graag wil).
De internationale vredesbeweging moet daarom ook laten zien dat de dreiging met een oorlog geen legitiem middel is voor diplomatieke onderhandelingen. Bennis onderstreept de rol die Europa en Europese vredesbewegingen hebben. Ze kunnen aan de VS laten voelen dat die geïsoleerd staan met hun unilaterale aanpak.
In het tweede gedeelte van de avond legt Behnam Taebi van het platform Geen Oorlog Tegen iran uit hoe de interne situatie in Iran eruit ziet. Na het achtjarige bewind van de hervormings-georiënteerde president Khatami, waarbij echter nauwelijks resultaten werden geboekt, was het resultaat van de verkiezingen van afgelopen jaar dat de religieus-conservatieve Ahmadinejad tot president maakten misschien verassend. Taebi laat echter zien dat de nieuwe president wel degelijk ‘progressieve’ beloftes maakte meer gelijkheid te beloven en een einde van de corruptie. Het probleem is dat hij na de verkiezingen opeens met een hele conservatieve agenda aan kwam zetten, waaronder spierballentaal tegen Israël en het loochenen van de Holocaust, waarmee hij bijdroeg aan de verscherping van het conflict met het Westen en de VS. De crisis die hierop volgde was misschien zelfs enigszins gewenst, aangezien Ahmadinejad daarmee de aandacht af kon leiden van zijn oorspronkelijke verkiezingsbeloftes. Tegelijkertijd maakte zijn duidelijke oppositie jegens de VS hem alleen maar populairder in de rest van de Arabische wereld.
De nucleaire crisis werd zodoende door hem verheven tot kwestie van nationale trots. Taebi laat ook zien dat de voortdurend wisselende argumentatie van de VS erop wijst dat het niet gaat om het nucleaire programma van de Iran maar eigenlijk om een regime-verandering. Er worden dan ook al plannen gemaakt hoe om te gaan met de verschillende etnische groeperingen in Iran. De oppositionele groeperingen zouden na een mogelijke inval door de VS de strijd over moeten nemen. De VS lijken daarbij echter te vergeten dat het anti-Amerikanisme brede aanhang heeft onder alle lagen van de Iraanse maatschappij, mede omdat de VS al in 1953 hielpen om de toenmalige progressieve president van de troon te stoten (ook toen speelden oliebelangen al een rol).
Op de vraag of de Moedjaheddin spioneren voor de VS antwoordt Taebi dat informatievoorziening waarschijnlijk niet het grootste probleem is van de VS. Wat veel erger zou kunnen uitpakken is als de Moedjaheddins meevechten in een mogelijke oorlog tegen de Iran. Hierna barst een korte discussie los over de vraag wie men zou moeten steunen in Iran vanuit Europa. Taebi stelt dat er oppositiegroepen genoeg zijn waarmee men samen zou kunnen werken (zoals studenten en de vrouwenbeweging). Het probleem is echter dat de VS elke mislukte poging tot samenwerking zal gebruiken om een oorlog te rechtvaardigen. Phyllis Bennis merkt in dit verband op dat een oppositie tegen een mogelijke oorlog in Iran in het belang van de hele wereld zou zijn en je die oppositie niet gelijk moet koppelen aan het steunen van een bepaalde groep in Iran.
De vredesbeweging moet zich met haar alliantiepolitiek zo breed mogelijk opstellen en niet proberen om het over alles eens te worden met haar bondgenoten. Ze doet een appel op onze verantwoordelijkheid als mondiale burgers. Tenslotte werd nog de vraag opgeworpen of de vredesbeweging überhaupt wel een rol van betekenis zou kunnen spelen, aangezien dit conflict lijkt op een spel dat geheel door de VS gecontroleerd wordt. Bennis antwoord hierop dat hoe meer we de VS isoleren des te minder speelruimte ze hebben voor een agressieve agenda. Taebi onderstreept dat ook in Nederland veel gedaan kan worden door de publieke opinie, de media, en daardoor uiteindelijk de regering te beïnvloeden. Daardoor kan het isolement van de internationale positie van de VS verder worden uitgebouwd. Een van de bijdragen uit het publiek wijst ook nog op de rol van de Nederlandse bijdrage aan de oorlog in Afghanistan. De inzet in Uruzgan heeft mede ten doel om het Amerikaanse leger aldaar af te lossen, zodat dat zich kan beter kan richten op een mogelijke aanval op Iran.
Er lag een optie om een vervolgavond te organiseren, ook weer in het Broeinest-programma, op 3 juli. Hoewel sommige deelnemers aangaven hier wel oren naar te hebben, besloten we uiteindelijk om dit nog niet snel op die datum te organiseren, maar beter voorbereid na de zomer te doen.
(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Broeinest.)