Malatesta’s methode voor een anarchistische economie
Eerder vertaalden we al voor u de inleiding van het boek The Value of Radical Theory: An Anarchist Introduction to Marx’ s Critique of Political Economy uit. In dat boek probeert Wayne Price uit te leggen waarom de theorie van Marx nuttig is om de wereld en diens economie te begrijpen, ook voor anarchisten die vaak een hekel aan Marxisten hebben. In de inleiding legt Price ook uit waarom theorie sowieso onmisbaar is als je de wereld wilt bijstellen. Nu ook een vertaling van het slothoofdstuk, over de ideeën over economie van Errico Malatesta, een van de meest toonaangevende anarchistische denkers (en doeners!).
(Vertaling globalinfo.nl, ook in 2019 dol op donateurs om meer mogelijk te maken. Voor de komende uitgave van Buiten de Orde. Illustratie: arrestatie van een anarcho-syndicalist in Italië in 1905)
De getallen in de tekst verwijzen naar de literatuurlijst in het origineel, dat hier niet is mee-vertaald. Het boek is in de originele Engels versie hier te vinden als e-book.
Bijlage bij hoofdstuk 8: Malatesta’s methode voor een anarchistische economie
Een van de meest prominente pogingen om een model voor te stellen voor een postkapitalistische maatschappij, is de theorie van Parecon (‘participerende economie’). Een van de twee oprichters, Michael Albert, schreef in 2006 een boek genaamd Parecon met de ondertitel “Life Beyond Capitalism.” Hij hekelt onder andere anarchisten omdat ze geen visie hebben over welke instellingen een nieuwe samenleving zou moeten hebben. Het anarchisme, zegt hij, “verwerpt vaak het idee van visie als irrelevant of een achteruitgang, laat staan dat ze een nieuwe politieke visie geven” (175). Hij heft dezelfde aanklacht aan tegen Marxisten, zelfs ‘libertaire Marxisten of anarcho-Marxisten’ die ‘het beste zijn dat Marxisme te bieden heeft’ (159).
Naar mijn mening schuilt er waarheid in deze beschuldiging, vooral met betrekking tot reguliere Marxisten, maar ook libertaire Marxisten en zelfs anarchisten. Tegelijkertijd is het overdreven. Zijn waardering voor de positieve voorstellen van anarchisten en andere libertaire socialisten is vertroebeld door de wens om volledig uitgewerkte programma’s te zien voor een nieuwe samenleving, zoals zijn Parecon, wat hem ertoe bracht om antiautoritaire voorstellen te negeren die waardevol zijn, al zijn ze vaak minder gedetailleerd.
Albert citeert bijvoorbeeld de bewering van de grote Italiaanse anarchist Errico Malatesta dat anarchisten “de volledige vernietiging van de overheersing en uitbuiting van de ene mens door de andere mens … een bewuste en gewenste solidariteit [willen] … We willen brood, vrijheid, liefde en wetenschap – voor iedereen. “Waarop Albert antwoordt: “Ja, ja, maar hoe?”(176). Dit zou geen retorische vraag moeten zijn. Hoe dacht Malatesta dat iedereen “brood, vrijheid, liefde en wetenschap” zou bereiken in een anarchistische samenleving? Hoewel hij geen ontwikkelde blauwdruk had, had hij wel een benadering om anarchistische instellingen te ontwikkelen – de anarchistische methode.
Wie was Malatesta?
Errico Malatesta, geboren in 1853 in een Italiaanse familie uit de middenklasse, verdiende zijn brood als elektricien en monteur. Hij kende persoonlijk Michael Bakoenin en Peter Kropotkin, maar anders dan hen, leefde hij lang genoeg om de opkomst van het fascisme mee te kunnen maken. Hij zat vaak gevangen en werd drie maal ter dood veroordeeld. Vanwege politieke vervolging in Italië bracht hij meer dan de helft van zijn volwassen leven door in ballingschap. Hij woonde in het Midden-Oosten, in Zuid-Amerika, in de Verenigde Staten en ongeveer negentien jaar in Groot-Brittannië. Stervend in zijn negenenzeventigste jaar in 1932, had hij zijn laatste jaren onder huisarrest doorgebracht in het fascistische Italië.
Als een jonge man nam hij deel aan een paar kleine, mislukte opstanden, pogingen om boerenopstanden aan te wakkeren zonder eerst de steun van de bevolking te zoeken (Pernicone, 1993). Hij heeft dat ingeruild voor een meer doordachte aanpak, maar hij is nooit opgehouden revolutionair te zijn. Hij bekritiseerde die anarcho-syndicalisten die dachten dat een revolutie geweldloos gewonnen kon worden, simpelweg door “de wapens te begraven” en een algemene staking uit te roepen. De kapitalisten en hun staat konden niet verslagen worden, benadrukte hij, zonder enige gewapende strijd om de arbeiders te verdedigen. Omdat hij een voorstander was van de volksrevolutie, steunde hij echter niet de bomaanslag- en moordtactieken (“attentats”) van anarchistische terroristen (Malatesta, 1999).
Volgens Malatesta zijn er “twee stromingen onder degenen die zichzelf anarchisten noemen … aanhangers en tegenstanders van organisatie” (1984, 84). Deze verschillen blijven tot op de dag van vandaag bestaan. Malatesta was een pro-organisatie anarchist. Afgezien van meningsverschillen met anarchistisch-individualisten, was dit ook zijn twistpunt met de anarcho-syndicalisten. Op de internationale anarchistische conferentie van 1907 debatteerde hij met de Franse anarchist Pierre Monatte (1881-1960). Monatte voerde aan dat anarchisten zouden moeten stoppen zich te richten op propaganda in kleine groep, die kranten en pamfletten in kleine oplage uitbrachten , en zich zouden moeten toeleggen op het opbouwen van vakbonden (syndicaten) met andere arbeiders.
Malatesta was niet tegen het opbouwen van vakbonden. In Argentinië nam hij deel aan de opbouw van de Bond van Bakkers, een van de eerste vakbonden daar. Maar hij verzette zich tegen elke neiging om anarchisten in massale organisaties te laten opgaan. Effectieve vakbonden moesten arbeiders met allerlei soorten politieke achtergrond omvatten – revolutionaire en reformistische, staatsgerichte en anarchistische. Effectieve vakbonden moesten zich concentreren op het winnen van hervormingsstrijd voor betere lonen en voorwaarden door onderhandelingen met de kapitalisten – althans in niet-revolutionaire tijden, wat meestal het geval was. Daarom drong hij erop aan dat revolutionaire anarchisten ook specifieke organisaties van anarchisten zouden vormen, om de anarchistische politiek binnen en buiten de vakbonden te bevorderen.
Ze hadden allebei gelijk. Het vakbondswerk heeft de anarchistische militanten geholpen hun invloed onder arbeiders in verschillende landen aanzienlijk uit te breiden. Tegelijkertijd, zoals in Frankrijk duidelijk werd, werden vakbonden die de anarcho-syndicalisten hadden helpen opbouwen gedomineerd door hardnekkige “praktische” functionarissen. Toen de Eerste Wereldoorlog begon, werden deze vakbondsleiders aanhangers van de imperialistische oorlog (waar zowel Malatesta als Monatte tegen waren). Tegenwoordig zijn dual-organisatorische anarchisten het eens met Malatesta over de noodzaak van twee soorten organisaties: de massaorganisaties (vakbonden, gemeenschapsorganisaties, enz.) en de smallere revolutionaire organisatie met meer politieke overeenstemming. Zelfs veel van de huidige anarcho-syndicalisten zijn het hiermee eens.
De anarchistische methode
Zijn hele volwassen leven identificeerde Malatesta zich met de traditie van het libertair (anarchistisch) communisme. Zijn doel was een samenleving waarin alle grond en productiemiddelen gemeenschappelijk werden gehouden en er geen geld werd gebruikt. Iedereen zou zo goed mogelijk werken en zou krijgen wat ze nodig hadden van de gemeenschappelijke winkel met producten (“van elk naar vermogen, voor elk naar behoefte”). “Vrije verenigingen en federaties van producenten en consumenten” (1984, 17) zouden de economie “via een intelligente decentralisatie” beheren (25). Dit zou voorzien in een economische planning van onderaf.
Zijn economische visie ging gepaard met de doelstellingen van afschaffing van de staat, van nationale grenzen en nationalistische gebruiken, evenals met de “hervorming van het gezin” (17) en de bevrijding van vrouwen. In de loop van de tijd werd hij echter kritisch over sommig anarcho-communistisch denken als te simplistisch. Hij bekritiseerde “de Kropotkiniaanse opvatting … die ik persoonlijk te optimistisch vind, te gemakkelijk, teveel vertrouwend op natuurlijke harmonieën” (34). Zijn opvatting was een meer flexibel communistisch anarchisme. “Opgelegd communisme zou de meest afschuwelijke tirannie zijn die de menselijke geest zou kunnen ontwikkelen. En vrij en vrijwillig communisme is ironisch als iemand niet het recht en de mogelijkheid heeft om in een ander regime te leven, collectivistisch, mutualistisch, individualistisch – als men wil, altijd op voorwaarde dat er geen onderdrukking of uitbuiting van anderen is” (103; nadruk van de schrijver).
Malatesta waarschuwde tegen het geloof dat we de Absolute Waarheid bezitten, net als religieuze mensen of Marxisten. “Men kan daarom het communisme, of individualisme, of collectivisme, of elk ander systeem verkiezen, en daar aan werken door het voorbeeld te geven en met propaganda voor het bereiken van iemands persoonlijke voorkeuren, maar men moet er voor waken, op het risico van een zekere ramp, ervan uit te gaan dat zijn systeem het enige en onfeilbare is, dat goed is voor alle mensen, overal en voor alle tijden, en dat het succes ten koste van alles verzekerd moet zijn, met andere middelen dan die welke van overtuiging afhankelijk zijn, die voortkomen uit het bewijs door feiten” (27-28). Zijn doel was het vrije communisme, maar hij begreep dat anderen misschien de voorkeur gaven aan “collectivisme”, dat wil zeggen een economie van gemeenschappelijk eigendom die werknemers nog steeds beloont op basis van hun arbeid (Parecon omvat hier een versie van); of een “individualisme” dat zoveel mogelijk individueel eigendom en kleinschalige productie omvatte.
Na een revolutie, zou volgens Malatesta
waarschijnlijk elke mogelijke vorm van bezit en gebruik van de productiemiddelen en alle manieren om producten te distribueren tegelijkertijd in een of meerdere regio’s worden uitgeprobeerd, en ze zullen worden gecombineerd en aangepast op verschillende manieren totdat de ervaring zal aangeven welke vorm, of vormen, het meest geschikt is of zijn. In de tussentijd zal de noodzaak om de productie niet te onderbreken en de onmogelijkheid om de consumptie van de levensbehoeften op te schorten het noodzakelijk maken beslissingen te nemen voor de voortzetting van het dagelijks leven terwijl de onteigening voortgaat. Men zal zo goed mogelijk zijn best moeten doen, en zo lang men de vorming en de consolidatie van nieuw elitair voorrecht voorkomt, zal er tijd zijn om de beste oplossingen te vinden. (104; nadruk door de schrijver)
Is het waarschijnlijk dat elke regio en nationale cultuur exact dezelfde versie van de libertaire socialistische samenleving zullen kiezen? Zal elke industrie, van de productie van staal tot het onderwijs aan kinderen, op precies dezelfde manier worden beheerd?
Wat mij betreft, geloof ik niet dat er “één oplossing” is voor de sociale problemen, maar duizend verschillende en veranderende oplossingen op dezelfde manier als het sociale bestaan verschillend is en varieert in tijd en ruimte. Immers, elke instelling, elk project of elke utopie zou even goed zijn om het probleem van de menselijke vervulling van behoeften op te lossen, als iedereen dezelfde behoeften, dezelfde meningen zou hebben of onder dezelfde omstandigheden zou leven. Maar omdat een dergelijke unanimiteit van denken en identieke omstandigheden onmogelijk zijn (en, naar mijn mening, ook ongewenst), moeten we … altijd in gedachten houden dat we niet … leven in een wereld die alleen wordt bevolkt door anarchisten. Gedurende een lange tijd zullen we een relatief kleine minderheid zijn … We moeten manieren vinden om zo anarchistisch mogelijk te leven tussen niet-anarchisten. (151-152)
Dit zou niet alleen nu gelden, maar zelfs na een revolutie. We kunnen niet aannemen dat zelfs wanneer de arbeiders hebben ingestemd met het omverwerpen van het kapitalisme, ze ermee zouden instemmen om onmiddellijk een volledig anarchistisch-communistische maatschappij te creëren. Wat als kleine boeren erop staan dat ze voor hun gewassen in geld worden betaald? Ze kunnen dit standpunt opgeven als het duidelijk is dat de industrie hen goederen zal leveren, maar eerst moeten ze niet gedwongen worden om hun gewassen af te geven onder omstandigheden die ze afwijzen.
Na de revolutie, dat wil zeggen, na de nederlaag van de bestaande machten en de overweldigende overwinning van de krachten van de opstand, wat dan? Het is dan dat de geleidelijke aanpak echt in werking treedt. We zullen alle praktische problemen van het leven moeten bestuderen: productie, uitwisseling, de communicatiemiddelen, relaties tussen anarchistische groeperingen en diegenen die onder een soort van autoriteit leven … En bij elk probleem zouden [anarchisten] de oplossingen moeten verkiezen die niet alleen economisch superieur zijn, maar ook voldoen aan de behoefte aan gerechtigheid en vrijheid en de weg open laten voor toekomstige verbeteringen. (173)
Juist deze flexibiliteit, pluralisme en ‘experimentaliteit’ karakteriseren het anarchisme in Malatesta’s visie en maakt het tot een superieure benadering van de problemen van het leven na het kapitalisme.
Alleen anarchie wijst de weg waarop ze met vallen en opstaan die oplossing kunnen vinden die het best voldoet aan de eisen van de wetenschap, evenals aan de behoeften en wensen van iedereen. Hoe zullen kinderen worden opgeleid? We weten het niet. Dus wat zal er gebeuren? Ouders, pedagogen en allen die zich bezighouden met de toekomst van de jonge generatie zullen samenkomen, zullen bespreken, zullen overeenkomen of opsplitsen volgens de opvattingen die zij hebben, en zullen de methoden in praktijk brengen waarvan zij denken dat ze de beste zijn. En met de praktijk wordt die methode die feitelijk de beste is, uiteindelijk aangenomen. En op dezelfde manier gaat het met alle problemen die zich voordoen. (1974, 47)
Malatesta stopte met zichzelf een “communist” te noemen, gedeeltelijk om de hierboven genoemde redenen. Hij had ook het gevoel dat de Leninisten de term effectief hadden overgenomen (met hulp van de kapitalisten, die er – constant – op aandrongen dat “het communisme” echt was wat de Bolsjewieken beweerden). “De communistisch-anarchisten zullen geleidelijk de term ‘communistisch’ laten vallen; de ambivalentie neemt toe en het raakt in diskrediet als gevolg van het Russische ‘communistische’ despotisme … We moeten misschien de term ‘communistisch’ laten vallen uit vrees dat ons ideaal van vrije menselijke solidariteit verward zal worden met het inhalige despotisme dat enige tijd triomfeerde in Rusland “(1995, 20).
Als dit in de jaren twintig waar was, geldt dat nu des te meer, na ongeveer tachtig jaar van Leninistische/Stalinistische heerschappij onder de vlag van het communisme, hoewel de negatieve connotaties van de term ‘communistisch’ van land tot land zullen verschillen. Malatesta gaf uiteindelijk de voorkeur aan de vagere en meer generieke betiteling van ‘socialistisch-anarchisten’ (1984, 143)
Vergelijkbare standpunten
Anderen hebben gewezen op de flexibele en experimentele benadering die centraal zou staan in het anarchistische programma. Bakoenin was, volgens zijn vriend James Guillaume, een voorstander van het libertair communisme, maar hij geloofde niet dat dat onmiddellijk en universeel geïmplementeerd kon worden. “In de tussentijd,” stelde Guillaume, “zal elke gemeenschap voor zichzelf beslissen tijdens de overgangsperiode over de methode die zij het best achten voor de distributie van de producten van geassocieerde arbeid” (1980, 362). Dit lijkt erg op de aanpak van Malatesta.
In een meer recent voorbeeld schreef Paul Goodman, de meest prominente Amerikaanse anarchist van de jaren zestig:
ik stel geen systeem voor … Het is onwaarschijnlijk dat er één geschikte organisatiestijl of economie zou kunnen zijn die past bij alle functies van de samenleving, net zo min als er een enkele manier van onderwijs, van ‘naar school gaan’, zou kunnen zijn die bij iedereen past … In veel functies is [centralisatie] economisch inefficiënt, technologisch overbodig en menselijk schadelijk. Daarom kunnen we een politieke stelregel aannemen: decentraliseren waar, hoe en zoveel [als] opportuun is. Maar waar, hoe en hoeveel zijn empirische vragen. Ze vereisen onderzoek en experiment.”(1965, 27)
In tegenstelling tot Malatesta was Goodman een reformist en pleitte hij voor een geleidelijke aanpak van sociale verandering in de huidige maatschappij. Malatesta pleitte alleen voor post-revolutionaire ‘geleidelijkheid’. Net als Bakoenin, Kropotkin en Marx was Malatesta een revolutionair. Evenzo pleitte Goodman voor een “gemengd systeem” (naar het beeld dat hij had van de Scandinavische landen), dat zowel kapitalistische bedrijven als coöperaties omvatte. Malatesta bepleitte een “gemengd systeem” dat uitbuiting expliciet uitsluit. Het kan verschillende vormen van coöperaties en federaties van producenten en consumenten omvatten, maar ook individuele werkplaatsen of boerderijen, maar geen kapitalistische ondernemingen die loonarbeid hebben ingehuurd.
In bepaalde opzichten lijkt het anarchistische experimentisme op het Marxistische concept van een overgangsperiode na de revolutie. Volgens zijn Kritiek op het Gotha-programma verwachtte Marx dat de samenleving na een revolutie nog steeds zou lijden onder de slepende gevolgen van het kapitalisme. De maatschappij zou geleidelijk veranderen tijdens deze “eerste fase van de communistische samenleving”, zodat, wanneer de productie voldoende is toegenomen, het een “meer geavanceerde fase van de communistische samenleving” zou kunnen bereiken (1974, 347). Tijdens deze “overgang”, zou je kunnen verwachten, zou een flexibele en experimentele houding noodzakelijk zijn.
Wat de waarde van deze ideeën ook moge zijn, ze zijn door Marxisten gebruikt om het Leninistische-Stalinistische totalitarisme te rechtvaardigen, want we kunnen tenslotte niet verwachten dat de postrevolutionaire maatschappij onmiddellijk de libertair-democratische doelen van het klassieke communisme zal vervullen. Dit was niet de bedoeling van Marx, maar het is de manier waarop het begrip ‘overgangsperiode’ werd gebruikt door Marxistisch-Leninisten. Noch Marx noch Malatesta geloofden dat het mogelijk was om onmiddellijk naar een volledig klasseloze, geldloze, niet-dwingende, niet-onderdrukkende samenleving te gaan.
De visie van Marx op de transitie was echter ondanks zijn inzichten eerder rigide dan flexibel; hij beschreef specifieke kenmerken van de lagere fase van het communisme, die in de loop van het historisch proces zou plaatsvinden. Malatesta gaf er de voorkeur aan om voorstellen te doen terwijl hij zaken open liet voor pluralistisch experimenten. Marx geloofde ook dat een vorm van de staat noodzakelijk zal zijn – de ‘revolutionaire dictatuur van het proletariaat’ – in plaats van na te denken over hoe werkende mensen hun revolutie zouden kunnen beschermen en ondersteunen zonder de bureaucratisch-militaire machinerie van een staat. Malatesta pleitte voor een volks-militie.
Om terug te keren naar Michael Albert’s kritiek op Malatesta: “Ja, ja, maar hoe?” Malatesta had geen uitgewerkt model voor wat het anarchistische socialisme zou moeten zijn onmiddellijk na een revolutie. Hij geloofde niet in zo’n benadering. Toch beweerde hij niet dat “alles maar moest kunnen.” Hij bepleitte dat werkende mensen de middelen van productie en distributie overnemen en zichzelf organiseren om ze rechtstreeks door vrije associatie en federatie te leiden. Het was gewoon zo’n zelfbestuurde maatschappij die in staat zou zijn tot een experimentele en flexibele methode. Dit was echter “altijd op voorwaarde dat er geen sprake is van onderdrukking of uitbuiting van anderen.” Hij was niet tegen speculatie of programma’s, zolang ze maar met een zekere bescheidenheid werden voorgesteld en de bereidheid hadden om ze in de praktijk te veranderen.
Hij had wellicht waardering gehad voor Albert’s Parecon als een stel ideeën voor na een revolutie, hoewel niet als een voltooide blauwdruk voor wat moet worden gedaan. Zijn doel was het libertaire communisme, maar hij was bereid om in te zien dat de voortgang naar zijn doel via verschillende paden loopt.