Noreena Hertz, een samenvatting
Noreena Hertz was het afgelopen jaar een van de meest op de voorgrond tredende kritici van de neoliberale globalisering. Haar boek “De Stille Overname” werd in veel landen uitgebracht. Hertz verwoordt een tamelijk gematigd en sterk hervormingsgezind gedachtengoed over de huidige economische ontwikkelingen. Zij problematiseert vooral de groeiende macht van het bedrijfsleven en pleit voor een herstel van de ‘oude’ democratische procedures en de staatsmacht.
Onderstaand artikel is een recensie van Noreena Hertz’ eerste boek, De Stille Overname. hier vindt u een recensie van haar nieuwste boek IOU.
Mondialisering en Anti-globalisering
door Beppie de Vroome-Hamers (1)
Eén wereld, vreedzame internationale samenwerking, wie wil dat niet. Het zijn algemene idealen die worden ondersteund door een beweging als het wereldfederalisme. Tegelijkertijd zien we echter felle demonstraties van de “anti-globaliseringsbeweging”, vooral tijdens de WTO-vergadering in Seattle in 1999, en de G8-bijeenkomst in Genua in 2001. De anti-globaliseringsbeweging zet zich daarbij af tegen wat “mondialisering” wordt genoemd. Wat houden deze begrippen in, en welke maatschappelijke en politieke processen liggen eraan ten grondslag?
Aanleiding
“Gaan we met z’n allen wel de goede kant op?” denk ik nog wel eens, nog afgezien van de vraag wat dat “goede” dan precies inhoudt. We zijn nog nooit zo welvarend geweest; waarom is er dan toch zoveel zorg en onvrede? Deze vragen overdenkend komt al gauw de anti-globaliseringsbeweging in zicht. Aanvankelijk wilde ik mij hierop oriënteren door berichten uit de media beter te volgen, maar het boek “De Stille Overname” van Noreena Hertz (2) geeft hier zo’n mooi overzicht van, dat ik besloot er een samenvatting van te maken. Dr. Hertz is geboren in 1967, studeerde economie en filosofie, en geeft les op Cambridge.
Met de term “mondialisering” wordt verwezen naar de uitwassen van de wereldwijde vrijhandel, de markteconomie, oftewel het neoliberalisme. Het neoliberalisme “gelooft” dat stijgende welvaart van de rijken vanzelf zal “doordruppelen” naar de armen. De anti-globaliseringsbeweging denkt daar echter anders over. Deze beweging is een brede, diverse, en wereldwijde coalitie, die een groot aantal waarden vertegenwoordigt. De overgrote meerderheid van deze beweging is bezorgd over onrecht, ongelijkheid, milieu, en vooral de uitsluiting van de zwakkeren.
Voor de goede orde zij vermeld dat Hertz geen tegenstandster is van vrijhandel “an sich”, noch van mondialisering. Het is, zegt ze, allemaal een kwestie van de mate waarin het gebeurt. Ze is niet van plan om te dansen naar de pijpen van wie dan ook, en dus ook niet naar die van het radicale deel van de anti-globaliseringsbeweging. Het uiteindelijke doel is om de democratie te revitaliseren, volgens Hertz, en te zorgen dat het politieke proces zo werkt dat het de belangen van de gehele wereldbevolking behartigt. De anti-globaliseringsbeweging wil helpen de wetgeving en de internationale verdragen zo te veranderen, dat die de levens van de armen substantieel verbeteren, vooral in het niet-Westelijke deel van de wereld.
Hertz besloot “De Stille Overname” te schrijven om voor zichzelf op een rijtje te zetten waarom de rijken rijker worden en de armen armer. “De Stille Overname” is, in het kort, de overname van de politiek door grote multinationale bedrijven. Deze bedrijven zijn kolossen geworden, enorme wereldreuzen die beschikken over een gigantische politieke macht. Megafusies doen de fusies uit de jaren tachtig verbleken. Elke nieuwe fusie lijkt weer groter dan de vorige; zelden biedt de overheid tegenstand, en elke nieuwe fusie geeft de concerns nog meer macht.
In de reclame en de film worden ons voortdurend beelden voorgeschoteld die de kapitalistische droom moeten bevestigen. Bijvoorbeeld Procter & Gamble verbiedt nadrukkelijk programmering rond zijn reclamespots die de handel op enigerlei wijze als koud of meedogenloos voorstelt. Het kapitalisme heeft gezegevierd, maar de vruchten daarvan worden niet door iedereen geplukt. Het systeem deugt niet: incompetente overheidsbeslissingen en politieke schandalen worden aan het licht gebracht, en politici zijn steeds vaker schatplichtig aan of verstrikt met bedrijven. De verkiezingscampagne van Bush kon alleen worden gevoerd met aanzienlijke financiële steun van een aantal grote bedrijven.
Geschiedenis
Het kapitalisme vierde ook hoogtij in de negentiende eeuw, het Victoriaanse tijdperk, en in het begin van de twintigste eeuw, eigenlijk tot aan de beurskrach in 1929 en de daaropvolgende depressie. Er waren geen of nauwelijks sociale voorzieningen. Dat kapitalisme leidde tot enorme armoede, ongelijkheid, en ontevredenheid. Langzaam begon in het begin van de twintigste eeuw het gevoel te groeien dat de staat de plicht had om de wrange aspecten van het systeem door middel van sociale ingrepen te verzachten.
Al vóór, maar vooral direct nà de Tweede Wereldoorlog, boden de meeste Westerse landen gesubsidieerde toegang tot onderwijs, gezondheidszorg, woningen, en boden zij één of andere vorm van inkomensgarantie. In de VS kwam deze zorg veel later, eigenlijk pas met Kennedy. In de naoorlogse jaren werd de overheid de belangrijkste welzijnsleverancier, en ook de belangrijkste economische speler.
Europese landen waren al vóór de Tweede Wereldoorlog begonnen de industrie te nationaliseren, en na 1945 versnelde dat proces. Grote industrieën kwamen in staatshanden. De kiezers vertrouwden op de staat, want ze hadden immers gezien hoe goed de staat de oorlogseconomie had geleid. De voornaamste geïndustrialiseerde landen ondertekenden het Bretton-Woodsverdrag van 1944, dat voorzag in strenge regulering van de financiële markten.
Het “laissez-faire”-kapitalisme, dat eigenlijk geheerst had in de Victoriaanse tijd tot aan de jaren dertig van de twintigste eeuw, werd vervangen door de keynesiaanse economie. Keynes was van mening dat regeringen een gemengde economie en een welvaartstaat in stand konden houden. Dit systeem van sociale samenhang, meer aandacht voor de zwakkeren, gaf mensen na vijf jaar oorlog een gevoel van zekerheid. In de VS werd pas in de jaren zestig het keynesiaanse model ingevoerd, met Kennedy en Johnson. Andere Westerse landen gingen over op een grote verzorgingsstaat met de belangrijkste industrieën in staatshanden.
Toen kwam 1973
De grootste Arabische olieproducerende landen vormden een kartel, de OPEC, en de olieprijzen schoten omhoog. Met de stijgende olieprijzen ontstond een opwaartse spiraal van prijzen en lonen, met als gevolg recessie, werkloosheid, prijsinflatie, en het onvermogen van derde wereld landen om hun schulden af te lossen. De heersende keynesiaanse leerstelling bleek niet te werken, en sommigen dachten zelfs dat het de crisis veroorzaakt had. Het werd dus tijd voor een nieuwe oplossing.
Van de ene op de andere dag spraken vrijwel alle ministers van financiën van de Westerse landen over de noodzaak de overheidssector met bijbehorende uitgaven af te remmen. Het keynesianisme was op sterven na dood. Toch duurde het nog een aantal jaar voor er weer een nieuwe vorm van kapitalisme met een uitgesproken ideologie zegevierde. Tijdens de ambtsperiode van Carter heerste nog min of meer het idee dat de overheid er was om de tegenstrijdigheden van de markt op te lossen.
Nieuw rechts
Het keerpunt kwam omstreeks 1980 met de verkiezing van Thatcher en Reagan, nieuwe rechtse politici, enthousiaste voorstanders van de vrije markt, en vijandig tegenover een interveniërende overheid. Zij omhelsden economen als Freedman en Hayek, die stelden dat de vrije markt beter dan de overheid in staat is om producten en diensten te verdelen. Het nieuwe rechts van Thatcher en Reagan was een afwijzing van het keynesiaanse model, en in plaats van een gemengde sociale economie wilde men de overheid beperken tot een aantal kerntaken, en de overige taken privatiseren. En volgens nieuw rechts had de welvaartsstaat zelfs geleid tot luiheid en afhankelijkheid.
De “Homo Economicus” was geboren, hebzucht werd tot deugd verklaard. De regering Thatcher verheerlijkte de voordelen van particuliere- boven overheidsvoorzieningen, en stelde zich ten doel de sociale uitgaven te verminderen. Tot circa 1980 waren in Groot-Brittannië nog vrijwel alle steenkool, gas, elektriciteit, spoorwegen, luchtvaart, en scheepsbouw in handen van de overheid, en had de overheid ook grote belangen in de olie, de banken, en het wegtransport.
Met Thatcher werd echter alles verkocht, om de begroting van de staat in evenwicht te brengen. Persoonlijke belastingen en belastingen op winst uit ondernemingen werden verlaagd. De controle op prijzen, winstuitkeringen, en de deviezenhandel werd afgeschaft. Ook afgeschaft werden beperkingen op bankleningen, en op kopen op afbetaling. Er kwamen programma’s voor recht op koop van huizen in de sociale woningbouw, en er kwamen meer aandelen beschikbaar. Het kapitalisme werd volksbezit.
In die tijd daalde het hoogste marginale belastingtarief in de VS van zeventig naar achtentwintig procent. Succesvolle en ongebonden bedrijven zouden de weg naar het paradijs plaveien. Het geloof van het vrijemarktkapitalisme werd al met al over de gehele wereld verspreid. Ondersteund door de media en neoliberale instellingen als het Internationale Monetaire Fonds (IMF) en de Wereldbank, trok het kapitalisme op van Latijns Amerika tot Oost-Azië, India, en het grootste deel van Afrika. Op den duur zelfs tot de geleide economieën van de communistische wereld. Met de adviezen van een groep economen van de universiteit van Chicago werd in Latijns-Amerika de economische liberalisatie voortgezet. Ook Nieuw-Zeeland, één van de meest ontwikkelde sociaal-democratieën ter wereld, werd een neoliberale staat.
Kohl in Duitsland en Chirac in Frankrijk waren niet zulke fanatieke nieuw rechtsers als Thatcher en Reagan, maar ook zij bleken gevoelig voor de financiële voordelen van privatisering. Dus werden ook daar bedrijven geprivatiseerd, sociale- en gezondheidsvoorzieningen beperkt, stakingswetten gewijzigd, en vennootschapsbelastingen verlaagd.
Ondertussen stierf het communisme een roemloze dood. De Sovjetregering kon zich niet langer verzetten tegen een internationaal kapitalistisch systeem dat in de voorgaande decennia steeds meer rijkdom had vergaard. Heeft Willem de Veroveraar, zo schrijft Hertz, Groot-Brittannië met het zwaard verslagen; het Sovjetblok werd verslagen met de Coca Cola fles. McDonald’s, Levis, en rockmuziek waren voor de Oost-Europeanen zeker zo belangrijk als democratie en vrijheid van meningsuiting.
Mondiaal kapitalisme
Tegen het begin van de jaren negentig was de “laissez-faire”-economie, het neoliberalisme van Thatcher en Reagan de overheersende ideologie geworden. Midden jaren negentig is er weer een breekpunt, als in de VS de linksgeoriënteerde Democratische Partij van Dukakis naar het midden opschuift en zich “Nieuwe Democraten” noemt. De sociaal-democraten van andere Westerse landen schuiven ook op naar rechts en bedenken “de derde weg”.
Aanvankelijk voelden de Europese politici zich niet erg aangetrokken tot het Anglo-Amerikaanse model. Door een vergrijzende bevolking, werkloosheid, èn om te komen tot een “Europese Monetaire Unie” aanvaardden traditionele Europese socialisten echter toch een beleid dat nog niet zo lang geleden als “ketters” zou worden beschouwd.
In een aantal Europese landen werden de pensioenen verlaagd, werden werkloosheidshervormingen ingevoerd, werden uitkeringsgerechtigden “gedwongen” te werken tegen marktgericht loon, en kwamen er fiscale strafmaatregelen om de Europese munt in te voeren.
Ook sociale markteconomieën aanvaardden het basisprincipe van de vrije markt, om de steeds makkelijker verplaatsbare mondiale economie van dienst te zijn. Door heel Europa kwamen maatregelen tot kapitaalregulatie, negatieve welzijnshervormingen, en privatisering. Het is de overwinning van het vrije marktkapitalisme. De overheid doet stappen terug, en de markt is bezig de overheid over te nemen.
Bedrijven verdelen hun productieketens vaak over de hele wereld, afhankelijk van waar het het voordeligst is. Op de ene plek ontwerpen en op een andere onderdelen produceren en assembleren, afhankelijk van waar grondstoffen of arbeidskrachten goedkoper zijn, of waar het belastingvoordeel gunstiger is. Bijna de helft van de inkomsten van Coca Cola, Toyota, en Ford, zijn afkomstig uit andere landen dan de VS, waar ze gevestigd zijn.
Mondialisering heeft geleid tot een overvloed aan keuzes. Daardoor groeide de behoefte van mensen om te bezitten en te kopen. Precies gelijkende, identieke producten worden nu geproduceerd voor verkoop over de gehele wereld. Van Londen tot Moskou, van Milaan tot Saigon: overal Coca Cola, Nike’s, en Adidas.
Maar wat is het nettoresultaat van dat mondiale kapitalisme? De materiële welvaart is ongeëvenaard gestegen. Bedrijven vertonen aanzienlijke groei, en de president-directeuren worden ruim beloond. De belangrijkste man van Disney verdiende in 1998 bijna zeshonderd miljoen dollar, ongeveer het bruto binnenlands product van de Seychellen.
Natuurlijk zijn er ook pluspunten. Koninklijke Shell bijvoorbeeld, die in vele ontwikkelingslanden actief is, bracht in 1998 bijna vijftig miljard dollar aan belastingen op. Het ziet er allemaal prima uit, maar niets is gratis. Dus wat gaat het ons kosten?
“Kosten” van mondialisering
Er gaan dingen mis: niet iedereen profiteert van de kapitalistische droom, en zeker de onderontwikkelde derde wereld landen niet. De bijsturing van Wereldbank en IMF hebben de verschillen tussen rijke en arme landen alleen maar groter gemaakt. De bijsturing van de Wereldbank en het IMF bestaat uit financiële- en handelsliberalisatie, deregulering, en een verbod op bepaalde overheidsuitgaven. Wanneer derde wereld landen al hogere groei vertonen, profiteren de multinationale bedrijven, de corrupte gastregeringen, en hun corrupte ambtenaren het meest.
Ook in het Westen wordt de kloof tussen arm en rijk groter. In de afgelopen twintig jaar is in Amerika vrijwel de gehele inkomensverhoging naar slechts de rijkste twintig procent van de huishoudens gegaan. Veertig procent van de rijkdom van de VS is in handen van de rijkste één procent. In Duitsland en Frankrijk is de ontslagwetgeving afgezwakt. Eén vijfde van de Amerikaanse werknemers werkt voor lonen onder de officiële armoedegrens. Toen het Amerikaanse voedingsmiddelenbedrijf Con-Agra aankondigde dat het meer dan zesduizend personeelsleden zou ontslaan, en bijna dertig fabrieken zou sluiten, dreef dat de prijs van het totaalvermogen van het bedrijf binnen één dag op met circa vijfhonderd miljoen dollar. Het bedrijf werd zogenaamd gezond, ten gunste van de aandeelhouders.
In de welvarende landen lijden overigens steeds meer mensen aan vetzucht, suikerziekte, en ziekten die verband houden met stress. De markt voor antidepressiva groeide in de grootste geïndustrialiseerde landen tussen 1989 en 1999 met zestien procent, en de omzet van Prozac stelt het bruto binnenlands product van veel kleine ontwikkelingslanden in de schaduw. Herhaaldelijk heeft onderzoek aangetoond dat niet degenen die in de rijkste samenlevingen wonen het gezondste zijn, maar degenen die wonen in een maatschappij waar de welvaart het eerlijkst is verdeeld. Het is het relatieve inkomensniveau dat telt, en niet het absolute inkomensniveau.
De ongebonden, mobiele aard van mondiaal kapitaal bepaalt in steeds grotere mate wat regeringen wel en niet moeten doen. Tietmeyer van de Duitse Bundesbank zei: “Politici moeten inzien dat we onder controle staan van de financiële markt, en steeds minder van het nationale debat”. Niet alleen kapitaal, maar ook bedrijven oefenen druk uit op regeringen. Multinationale bedrijven zijn zich steeds meer bewust van hun macht, en spelen landen en politici tegen elkaar uit, terwijl ze voor zichzelf steeds betere en mildere voorwaarden bedingen.
In Duitsland, bijvoorbeeld, waar de afgelopen twintig jaar de vennootschapsbelasting is gehalveerd, terwijl de bedrijfswinst negentig procent bedroeg, wilde Lafontaine, de minister van financiën, de vennootschapsbelasting weer verhogen. De industriële “reuzen” BMW, Deutsche Bank, Daimler-Benz, en de Duitse energie- en industriegroep dreigden hun investeringen echter te verplaatsen naar het buitenland wanneer die belastingverhoging zou doorgaan. De macht van deze bedrijven is waarschijnlijk de belangrijkste reden voor Lafontaine’s aftreden. Zelfs Schröder is bereid de dreigementen van de zakenwereld ernstig te nemen, want uiteindelijk werd de vennootschapsbelasting niet verhoogd maar verlaagd tot onder de Amerikaanse tarieven.
Een adviseur in Washington zei: “De Deutsche Bank en industriële reuzen als Mercedes zijn te sterk voor de gekozen regering in Berlijn”. Dit is een voorbeeld, er worden in het boek nog vele voorbeelden beschreven. Het gebeurt in alle landen van het Westen. Murdoch maakte van 1987 tot 1999 ruim twee miljard dollar winst, maar betaalde daar in Groot-Brittannië géén vennootschapsbelasting over, en wereldwijd slechts zes procent. Volgens Hertz wordt dat eerder norm dan uitzondering.
Wat is het gevolg
In de éénentwintigste eeuw zijn het in toenemende mate de bedrijven die bepalen hoeveel en waar belasting wordt betaald. Dus bevinden regeringen zich tussen wal en schip. Ze zijn niet bereid om de stem van hun kiezers te verspelen door de belastingen te verhogen. Maar uit angst voor censuur van de markt zijn ze óók niet in staat om uitgaven voor sociale doeleinden te financieren. Met kunst- en vliegwerk wordt de openbare dienstverlening door de overheid betaald. Internationale marktkrachten ondermijnen de overheid om het sociale welzijn in stand te houden.
In plaats van dat overheden toezicht houden op bedrijven, doen ze er nu alles aan om die bedrijven van dienst te zijn. Economie is de nieuwe richting, en het zakenleven bepaalt die richting. In de éénentwintigste eeuw gaat het niet meer om gebiedsuitbreiding, maar om de groei van het marktaandeel. Militaire macht is vervangen door economische macht als sleutel tot internationale overheersing. Hertz vraagt zich af hoe groot de kans is dat mensen in het Westen bereid zijn om hun eigen comfort en hun welvarende leven een klein beetje op te geven om vreemdelingen uit verre landen te beschermen.
Amerika streeft naar een mondiaal systeem, gebaseerd op de behoeften van particulier kapitaal, inclusief de bescherming van particulier bezit, en de vrije toegang tot de markt. Het interesseerde Clinton bij de val van de Sovjet-Unie niet zozeer of Rusland democratisch werd, maar of er een nieuw systeem zou worden opgezet, dat gunstig zou zijn voor de Amerikaanse belangen. Een autoritair systeem zoals in Singapore zou ook prima zijn geweest, aldus Hertz.
WTO
In het gebouw van de Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organization, WTO) in Genève wordt duidelijk gedemonstreerd hoe machtig multinationale bedrijven zijn ten opzichte van nationale staten. De WTO telt bijna honderd veertig nationale lidstaten, waarvan tachtig procent leden uit ontwikkelingslanden, maar in 1999 in Seattle ontzegden de Amerikanen door manipulatie hen zowel tolken als microfoon. De WTO slecht geschillen achter gesloten deuren. In tegenstelling tot bij de VN, krijgen milieu- en andere belangenorganisaties geen toestemming om WTO-discussies bij te wonen.
De WTO oordeelt in geschillen over milieuzaken ten gunste van ondernemersbelangen, en vaak tegen de wensen van democratisch gekozen regeringen. In 1996 bijvoorbeeld, verbood Groot-Brittannië de verkoop van asbest, maar Canada, dat asbest wint, zorgde via de WTO dat het verbod werd opgeheven. Door onderhandelingen in de WTO is Braziliaans sinasappelsap in Amerika bijna zestig procent duurder dan het eigen Californische sap. De ontwikkelingslanden hebben te weinig invloed, terwijl bedrijven te veel invloed hebben; en dat terwijl de WTO een statenorganisatie is.
Tijdens het “Grote bananenhandelsoverleg” in de jaren negentig, protesteerde de Amerikaanse regering bij de WTO, en diende een formele klacht in. Na langdurig onderhandelen gaf de WTO aan de Europese Unie opdracht de quota’s zo te wijzigen, dat er meer bananen uit Centraal-Amerika in Europa moesten worden ingevoerd. De Europese Unie weigerde, en de VS gingen rancuneus over tot sancties in de vorm van hoge invoertarieven voor een aantal zeer uiteenlopende producten. Geschat wordt dat de totale schenkingen van bedrijven aan de Republikeinen en de Democraten tijdens de onderhandelingen ruim veertien miljoen dollar bedroegen. De bescherming van de belangen van Chiquita is kenmerkend voor het huidige beleid van Washington ten aanzien van Europa, schrijft Hertz.
Politiek
Tijdens de verkiezingscampagnes in de VS zamelden de twee politieke partijen aan zogenaamde zachte donaties tweehonderd zestig miljoen dollar in. Voor politieke partijen in de VS, maar ook in andere Westerse landen, is het nagenoeg onmogelijk verkiezingscampagnes te financieren met alleen subsidie en geld van lidmaatschap. En zo worden over de hele wereld, van Moskou tot Parijs, en van Washington tot Londen, de politieke partijen gesteund door het zakenleven.
Negentig procent van het Amerikaanse volk gaf geen cent; maar de vijfhonderd grootste bedrijven van Amerika gaven tussen 1987 en 1996 meer dan tweehonderd zestig miljard dollar aan Democraten en Republikeinen. De reeks verbanden tussen campagnedonaties en stemgedrag in het Congres zijn dan ook eindeloos. Uit onderzoek staat vast, dat de tien senatoren die de grootste bijdragen ontvingen van de suikerindustrie, allemaal vóór een suikerquota stemden, wat de prijs voor consumenten hoog zou houden.
In de VS opereren politieke partijen nog in de marges van de wetgeving, maar aan deze kant van de oceaan, waar de wetgeving strenger is, zijn veel vooraanstaande politici betrokken bij clandestiene overeenkomsten. Claes in België, Kohl in Duitsland, Chirac in Frankrijk, en Berlusconi in Italië. In Engeland maakte Al Fayed, eigenaar van een prestigieus warenhuis, zich schuldig aan het geven van donaties aan parlementsleden, in ruil voor specifieke vragen in het Lagerhuis.
Kiezers
Gezien de dalende belangstelling van kiezers zoeken politici aandacht in de media. Een gunstig hoofdartikel of een bericht in het avondnieuws is dé gelegenheid voor de politicus. Overal waar Murdoch aandelen in de media heeft, dingen politici naar zijn gunst. In 1997 maakte de Sun een historische ommezwaai, weg van de Conservatieve Partij, en liet vier miljoen lezers weten achter Blair te staan. Kennelijk had Blair ook naar zijn gunsten gedongen. Politici worden in toenemende mate beschouwd als machteloos, oneerlijk, en onbelangrijk. Vandaag verkeren de meeste mensen, waar ook ter wereld, in de veronderstelling dat gekozen politici zich niet interesseren voor hun belangen.
Hoe reageren politici? Voor financiële middelen wenden ze zich tot het bedrijfsleven, ze huren enquêteurs, imagoadviseurs, en reclamedeskundigen in om ze te adviseren hoe ze zich moeten presenteren. Terwijl de politiek steeds harder roept om gehoord te worden, blijken de kiezers te zijn opgehouden te luisteren.
Interessant is dat de meest recente verwikkelingen in de Nederlandse politiek, vooral rondom Pim Fortuyn, een goede illustratie vormen van dit overigens mondiale proces.
Consumentenkracht
Door hun koopgedrag kunnen consumenten de democratie echter ook weer dichterbij brengen. De introductie van genetisch gemanipuleerde producten van Monsanto riep hevige protesten op. De middenklasse van Engeland was het bij wijze van uitzondering geheel eens met de milieubeweging. Er waren openbare hoorzittingen, ingezonden brieven, en protesten van vrouwen- en andere organisaties.
De aandelen van Monsanto daalden in 1999 van mei tot december met bijna dertig procent. De reactie op genetisch gemanipuleerd voedsel bewijst dat consumenten, bijgestaan door de media, macht hebben. Ze kunnen grote concerns dwingen hun manier waarop ze handel drijven te wijzigen. Niet politici leiden het debat over genetisch gemanipuleerd voedsel, maar consumenten. In plaats van te stemmen, zetten mensen het wapen van de boycot en van negatieve publiciteit in.
Boycot-acties door consumenten en negatieve publiciteit verhinderden dat het olieplatform de “Brent Spar” werd gedumpt. Consumentenacties doen onthullingen over productiepraktijken van onder andere Nike, Gap, en Disney; er zijn protesten tegen kinderarbeid, en kleding gemaakt onder mensonwaardige arbeidsomstandigheden, zoals zesjarige kinderen die voetballen of sportschoenen maken.
Mensen begrijpen, in tegenstelling tot politici, dat bedrijven sneller op hun eisen reageren en deze serieus nemen. Shell verplaatste de “Brent Spar” onder druk van consumenten binnen een paar maanden, en in de VS verwijderde een grote supermarktketen de genetisch gemanipuleerde voedingsmiddelen van de ene op de andere dag uit de schappen.
Ook pensioenfondsen met enorme geldbedragen zoeken in toenemende mate investeringen met een positieve connotatie op sociaal- en milieugebied, náást de financiële prestaties. Dit in tegenstelling tot politici, die nog steeds die aandelen prefereren die de markt bevoordelen. Niet alleen consumenten leiden bedrijven in een nieuwe richting, ook een groeiend aantal individuele investeerders. Ethische institutionele beleggers hebben dus ook macht over bedrijven. Ze vermijden bijvoorbeeld investeringen in wapens, kernenergie, dierproeven, en milieuonvriendelijke bedrijven. In Australië is “ethische investering” de snelst groeiende sector in de markt van beleggingsfondsen. Dit zijn uiteraard kwesties waar onze regeringen zich niet adequaat mee bezig houden, aldus Hertz.
De macht van aandeelhouders zorgde, door te stemmen op aandeelhoudersvergaderingen, dat Pepsi Cola zijn bottelarijen in Birma verkocht en Kleenex zijn tabaksondernemingen, en dat British Petroleum zijn exploratieactiviteiten in de Noordelijke IJszee stopte. De politiek is veilig gesteld door haar monopoliepositie, maar bedrijven worden steeds gevoeliger voor de grillen van de markt.
Onvoorspelbare vragen van aandeelhouders en activisten vinden bedrijfsdirecteuren de “ergste nachtmerrie”. Bedrijven zijn banger voor consumentenoproer dan voor nieuwe wetgeving. Regeringen hebben de belangen van het bedrijfsleven steeds vaker voorrang gegeven boven het algemene belang, en ondertussen is het publiek bezig om via de markt de aandacht weer voor zichzelf op te eisen.
Het prijsvoordeel van goedkope arbeidskrachten en goedkopere grondstoffen moet steeds meer worden afgewogen tegen negatieve publiciteit en de kans op consumentenprotest. De protestdemonstraties van de “Free Burma”-coalitie veroorzaakte de terugtrekking uit Birma van bedrijven als Philips, Heineken, C&A, Kodak, en Carlsberg. Noch wetgeving noch regulering dwong deze bedrijven om op een andere manier zaken te doen. Het waren de consumenten, in grote lijnen niet geïnteresseerd in politiek, die deze bedrijven dwongen zich bewust te worden van ethisch en milieuvriendelijk handelen.
De groei van de milieubeweging in de jaren tachtig was bijvoorbeeld een reactie op het onvermogen van politieke partijen om de milieukosten van de industrie serieus te nemen. Politici zijn niet in staat en bereid om bedrijven aan te pakken, uit angst hun relatie met hen op het spel te zetten. Regeringen leggen ethische verklaringen af, maar blijven in gebreke wanneer het om ondersteunende wetgeving gaat.
Media
In het boek van Hertz staan vele voorbeelden over Monsanto en machtige melkveehouders in de VS, die druk uitoefenden op commerciële televisiezenders om informatie achter te houden. “We waren van plan”, schrijft het journalistenechtpaar Wilson en Akre, “om de consumenten de waarheid te vertellen over een enorm chemisch bedrijf en de machtige zuivellobby. In plaats daarvan werden we ontslagen door een commerciële televisiezender. We hebben door schade en schande geleerd, dat een nieuwsorganisatie meer waarde hecht aan winst- en verliescijfers, dan aan eerlijke berichtgeving voor zijn kijkers”.
Steeds vaker doet zich bij commerciële zenders het dilemma voor of een kritisch verhaal kan worden uitgezonden, als dat uitzenden de zo belangrijke reclamedollars op het spel zet. In een wereld waarin regeringen steeds minder in staat zijn bedrijven in toom te houden, en waarin consumenten en aandeelhouders deze taken overnemen, zou het verlies van een vrije pers onaanvaardbaar zijn. Om met reden te kunnen protesteren moeten dingen zichtbaar worden gemaakt. Onwetendheid is onmacht. Consumenten moeten objectief kunnen handelen.
Monsanto probeerde ten behoeve van genetisch gemanipuleerd voedsel in 1999 voor ruim anderhalf miljoen dollar reclame de consument te sussen met de slagzin “Voeding, Gezondheid, en Hoop”. Het publiek is echter steeds minder bereid dergelijke eenvoudige gemeenplaatsen voor lief te nemen, en wil objectieve externe informatie hebben. En wanneer tegelijkertijd actiegroepen belang hebben bij het creëren van hysterie om de belangstelling aan te wakkeren, hebben we externe politieke controle- en juridische dwangmiddelen nodig, anders blijft het moeilijk de juistheid van bedrijfsrapportage of de tegengestelde informatie van pressiegroepen te achterhalen.
In Groot-Brittannië daalde de overheidsbijdrage voor de wetenschappelijke universiteitslaboratoria tussen 1983 en 1999 met twintig procent, wat uiteraard een tekort opleverde. Bedrijven vullen dat graag ruimschoots aan. Dat is voordelig voor de overheid, maar levert ook tegenstrijdige belangen op. In samenwerking met veel universiteitslaboratoria wordt momenteel vrijwel elk project grotendeels gesponsord door grote bedrijven en industriële groepen. Deze donaties brengen de onpartijdigheid in gevaar.
Internet
In de chaos van informatie en desinformatie zijn er nu ook nieuwsbronnen op het Internet. Tik “McDonald’s” in, en je wordt verwezen naar de “I hate McDonald’s”-site (zie figuur). Ben je niet dol op Bill Gates? Er zijn talloze sites. Onder www.usdoj.gov zijn de juridische stukken te vinden van het Amerikaanse ministerie van justitie van zijn antitrustzaak tegen Microsoft (zie figuur).
Wat Internet onderscheidt, is dat het interactief is. Het is ook het medium voor complottheorieën. Boodschappen van pressiegroepen verschijnen ongeordend op het scherm en er is geen simpele manier om waarheid van leugens te onderscheiden. Broodje-aap verhalen doen de ronde. Waarheden, halve waarheden, en regelrechte leugens passeren de nationale grenzen. Pressiegroepen hebben vaak de risico’s overdreven. Soms worden schokkende en misleidende advertenties gebruikt, en veroorzaken ze ongegronde publieke onrust.
Greenpeace, bijvoorbeeld, schatte de hoeveelheid koolwaterstof die de “Brent Spar” in zee zou laten stromen vele malen hoger in dan het geval was. Kunnen we er van uitgaan dat pressiegroepen fatsoenlijker zijn dan bedrijfsdirecties? Soms behartigen pressiegroepen de belangen van de leden van de eigen groep, wanneer deze leden bijvoorbeeld geen genetisch gemanipuleerd voedsel willen eten, of zich verzetten tegen dierproeven. Dan zijn dat de waarden van de groep, en niet noodzakelijk de waarden die met de waarden van de meerderheid overeenkomen.
De zwakke plek van consumentenactivisme is, dat het niet kan omgaan met onzekerheden; elke onenigheid wordt teruggebracht tot zwart, wit, goed, of slecht. Kinderarbeid, bijvoorbeeld, is naar Westerse maatstaven wellicht weerzinwekkend, maar wordt het lot van kinderen in de derde wereld er door een boycot nu beter of slechter op? Al met al is consumentenpressie natuurlijk geen democratische oplossing. Een dergelijke populistische politiek zou kunnen eindigen in tirannie.
Consumenten- en aandeelhoudersactivisme geven niet iedereen de macht, maar vooral degenen met meer koopkracht, en degenen die hun consumentenpatronen gemakkelijk kunnen wijzigen. Het bevoordeelt de middenklasse, niet de armen en de sociaal geïsoleerden.
Met kiezen voor directe consumentenacties lopen we het risico dat de vertegenwoordigende democratie wordt vervangen door een niet-vertegenwoordigend alternatief. Door de opkomst van het consumentenactivisme wordt het essentieel dat de overheid de nodige informatie verschaft. Uit onwil of onwetendheid tonen politici zich echter zeer onwillig. Regeringen zijn niet in staat om het bedrijfsleven in toom te houden en ze zijn ook niet in staat de consumenten, hun kiezers, de informatie te bieden die ze nodig hebben.
Filantropische ondernemers
In 1992 liet een valutahandelaar, Soros, de bank van Engeland “springen”. Hij maakte circa één miljard dollar winst, in feite door te wedden dat het Britse pond niet binnen het Europese Monetaire Stelsel zou kunnen blijven. Hij specialiseerde zich in investeringen met een verhoogd risico. Een investering van honderd duizend dollar in Soros’ Quantum Fund in 1969, was tegen 1996 driehonderd miljoen dollar waard.
Later werd hij beïnvloed door de filosoof Karl Popper, die het begrip “open samenleving” bedacht, een samenleving waarin gedachtewisseling en discussie centraal staan en het tegenovergestelde is van dictatuur. Eind jaren zeventig begon Soros zijn geld weg te geven. Zo voorzag hij in de jaren tachtig heel Hongarije, zijn geboorteland, van fotokopieermachines, stimuleerde de democratie in het voormalige Oostblok, en gaf ruime financiële steun aan onder meer post-Sovjetwetenschap, naaldinruilprojecten voor verslaafden, en onderzoek op het gebied van gevangenishervorming. Hij is nog steeds bezig zijn belangen in de wereld van politiek en beleid uit te breiden.
Soros is een uitzondering, maar zeker niet uniek. In een wereld waarin de overheid steeds minder in staat is om te bieden wat nodig is, beschouwen veel vooraanstaande zakenmensen het als hun verantwoordelijkheid om dat wel te doen. Terwijl regeringen veel verzet van de industrie ondervinden tegen hoge belastingtarieven, leggen sommige vermogende zakenlieden zichzelf in feite belasting op. Ze stelen van de staat en spelen voor Robin Hood.
Bill Gates is pas laat bekeerd tot filantropie, maar overtroeft nu iedereen met zijn stichting van ruim twintig miljard dollar die voorziet in vaccinaties en onderwijs voor kinderen in de derde wereld.
Er zijn overeenkomsten tussen de negentiende-eeuwse Amerikaanse filantropische magnaten als Rockefeller en Carnegie, en de éénentwintigste-eeuwse filantropen van nu. Het is het verlangen hun reputatie positief bij te stellen, en de toekomst van hun land te beïnvloeden. Het verschil is dat waar de eerste filantropen op lokaal niveau doneerden, de huidige filantropen streven naar invloed en macht over de hele wereld. De ondernemers van destijds waren rijk, maar nu zijn velen superrijk. De huidige filantropen zijn veel politieker ingesteld. Met persoonlijke vermogens die vaak groter zijn dan die van sommige landen, en een aanwezigheid in de wereld die het bereik van de overheid in de schaduw stelt.
Deze vermogende zakenlieden gebruiken de invloed van hun zakenimperia om de wereldleiders te benaderen, en die toegang gebruiken ze om vervolgens hun eigen ambities na te streven. In feite zijn deze monopolisten bezig een klasse van niet gekozen politici te worden, die hun macht op niet eerder vertoonde mate aanwenden om politieke en sociale veranderingen te bewerkstelligen.
Politici-zakenmensen
Een aantal industriëlen, waaronder Ted Turner, waarschuwde in advertentiecampagnes tégen uitbreiding van de NAVO, en tégen het voorstel van Clinton om de defensie-uitgaven met vele miljarden te verhogen. Ook stelden ze dat het geld beter kan worden besteed aan onderwijs, gezondheid, en armoedebestrijding.
Terwijl de Amerikaanse regering, zoals gewoonlijk, de kant koos van de wapenproducenten, was een groep machtige zakenlieden tegen. Deze niet-gekozen politici-zakenmensen, proberen door dezelfde eigenschappen die hen in zaken zo succesvol maken de wereld naar eigen inzicht te verbeteren en te beïnvloeden, mede door hun individuele rijkdom en hun sleutelrol op het politieke toneel.
Mensen als Ted Turner schenken ook miljoenen dollars aan milieugroeperingen. In 1997 schonk hij circa één miljard dollar aan de VN, wat de onafhankelijkheid van de VN echter zou kunnen ondermijnen. De Russische mediamagnaat Berezovsky was betrokken bij de bevrijding van een aantal gegijzelden in Tsjetsjenië, en de bevrijding van twee Britse hulpverleners in 1998. Alles betaald met computers.
Deze zakenmensen raken betrokken bij vredesprocessen, een terrein dat voorheen alleen was voorbehouden aan buitenlandse zaken. Zakenlieden proberen het vredesproces in het Midden-Oosten en Noord-Ierland te bevorderen.
Natuurlijk zijn niet alle zakenmensen gemotiveerd voor vrede. In Angola en Sierra Leone zijn diamant- en oliebelangen medeoorzaak van burgeroorlogen. In Mexico werd geprobeerd de Zapatista-rebellen uit te schakelen. Zakenlieden kunnen conflicten ook voeden.
Zakenleven en politiek
In de derde wereld, waar de staat te armlastig is om elementaire openbare diensten te verlenen, besluiten bedrijven om zelf de tekorten aan te vullen. In Nigeria heeft Shell in 1999 miljoenen dollars besteed aan scholen, ziekenhuizen, en het leveren van elektriciteit en water.
Iemand van Shell opperde: “De regering zit in oliezaken en wij spelen de lokale overheid”. Maar Shell vreest zijn reputatie in het Westen en grote schadeposten. Bijvoorbeeld na de terechtstelling van Ken Saro-Wiwa in 1995, was er grote onrust en wrok onder de bevolking. In 1999 was Shell betrokken bij vele gijzelingszaken en dat kostte het bedrijf bijna tweeëneenhalf miljoen dollar.
Shell constateert dat onrust, instabiliteit, en armoede slechte omstandigheden zijn om zaken te doen. Shell wil dan ook bevorderen dat een groter deel van de zeventig procent winninginkomsten het volk ten goede komt in de vorm van belasting. En niet, zoals nu gebeurt, dat de Nigeriaanse regering het geld in eigen zak steekt of dat het, al dan niet door vriendjespolitiek, verdwijnt op buitenlandse bankrekeningen.
Het is niet in het voordeel en het belang van de industrie om corrupte systemen voort te zetten. Overheden, zowel rechts als links, zijn steeds minder bereid sociale programma’s te financieren, bang als ze zijn om tekorten te creëren. Daardoor zien steeds meer bedrijven het als een goed zakelijk gebruik om de rol van sociale beheerder op zich te nemen. Armoede schept immers geen goed ondernemersklimaat. Rite Aid, een drogisterij-keten van duizenden filialen in heel Amerika, renoveerde een groot aantal binnensteden, wat de verkoop met grote sprongen bevorderde. Politici in hun ivoren toren laten deze verborgen en onaangesproken stemmen gewoon liggen.
Onderzoek wijst uit dat werknemers liever werken bij een bedrijf met een goede reputatie. British Petroleum en Shell waren verbijsterd door de vele bezorgde e-mails van getalenteerde werknemers na negatieve televisie- en mediaverslaggeving. Vijfentachtig procent van de Amerikaanse bedrijven maakt gebruik van sociaaldoelgerichte verkoop. Omdat bedrijven mondiaal opereren, kunnen ze verantwoordelijkheden opnemen, besluiten nemen, en zorg uiten op manieren die regeringen uiterst moeilijk kunnen evenaren.
Zo heeft een aantal oliemaatschappijen en chemische bedrijven de doelstellingen van het Kyoto-verdrag al in praktijk gebracht, terwijl de Amerikaanse regering het nog moet ondertekenen. En om niet milieuonvriendelijk te boek te staan volgden al snel onder meer British Petroleum en Shell. Willen veel leidende bedrijven hun commerciële belangen veilig stellen, dan zien ze het als een noodzaak om verantwoordelijk gedrag en sociale betrokkenheid te tonen. Het zijn de nieuwste lentescheuten van “De Stille Overname”.
“Evangeliserende” ondernemers
Is het mogelijk dat bedrijven uiteindelijk onze meest betrouwbare bondgenoot zijn, terwijl we voorheen dachten dat ze winst belangrijker vonden dan sociale samenhang? Kan de eerder beschreven consumentenpressie, samen met de zakelijke macht van bedrijven een bevredigende vervanging vormen voor traditionele democratische politiek? Is de nieuwe wereld, waarnaar we onderweg zijn, de nieuwe wereld van “evangeliserende” ondernemers? Is het ideaal wanneer bedrijven de plaats van corrupte regeringen in de derde wereld innemen? Dat ze de taken overnemen die horen bij de kernactiviteiten van een gekozen regering? Nee, natuurlijk niet!
We kunnen niet om het feit heen dat het bedrijfsleven in een groot deel van de ontwikkelingslanden in een betere positie verkeert, dan welke regering of instelling ook. Maar omdat regeringen het steeds moeilijker vinden om welzijnsprogramma’s te financieren, zullen steeds meer voorzieningen door bedrijven worden geleverd, zowel als winstgevende activiteit als als toegevoegde waarde.
Maar wie zal die bedrijven ter verantwoording roepen? Wie bewaakt de bewakers? De overheid heeft de plicht om regulator te zijn. Regulering is nodig als verweer tegen monopoliemacht. In het begin van de twintigste eeuw, dus nog onder de “zachte” keynesiaanse markt, nam de Amerikaanse regering antitrustwetten aan om de maatschappij te beschermen tegen te grote en te machtige bedrijven.
Als de ruimere verantwoordelijkheid van bedrijven is gebaseerd op mondiale economische kracht en de filantropische daden eigenlijk afschrijvingen op de belasting zijn, dan zal dat zeker worden teruggedraaid in moeilijke tijden. In dat geval zullen ze “filantropie” niet kunnen verantwoorden tegenover hun aandeelhouders. Wanneer politici zich passief blijven opstellen terwijl “De Stille Overname” doorgaat, lopen regeringen in toenemende mate het risico om de steun van hun kiezers te verliezen.
Redding van de staat
Terwijl de macht en onafhankelijkheid van regeringen afbrokkelen en bedrijven het overnemen, begint er een nieuwe politieke beweging te ontstaan, de anti-globaliseringsbeweging. Niet alleen nationale maar ook internationale pleitbezorgers voor de belangen van individuen en de fundamentele belangen van de wereldbevolking. Ze zijn niet met elkaar verbonden door nationaliteit, geografie, cultuur, of geschiedenis. Hun leden bestaan uit een “ratjetoe” van miljoenen mensen uit non-gouvernementele organisaties, oppositionele politieke partijen, organisaties aan de basis, campagnevoerende bedrijven, en milieu- en mensenrechtenorganisaties. Zij allen vinden dat het publieke belang het heeft afgelegd tegen het zakenbelang. Onder deze demonstranten bevinden zich huisvrouwen, leraren, studenten, zakenmensen, bewoners van voor- en binnensteden, en zowel hand- als kantoorpersoneel.
Deze demonstranten zijn van mening dat het een te groot risico is om er van uit te gaan dat wat goed is voor het zakenleven, ook goed is voor ons en de gemeenschap als geheel. Ze zijn van mening dat die aanname het voedsel, het milieu, en het democratische proces in gevaar kan brengen. De anti-globaliseringsbeweging is sceptisch ten opzichte van de overheid. Ze wijst de vertegenwoordigende regering af als ineffectief, en onbekwaam om de zwaktes van de markt aan te pakken. Ze kiezen ervoor om hun zorgen te uiten via Internet, consumentenacties, en demonstraties. De anti-globaliseringsbeweging kenmerkt zich door uiteenlopende belangen, die elkaar soms zelfs tegenspreken.
In Seattle verzamelden zich mensen buiten de conferentiezaal van de WTO om hun afkeer te tonen voor de manier waarop de internationale vrijhandel wordt verdeeld en beheerst door de machtigste bedrijven en regeringen. Ze keren deze maatschappij de rug toe en demonstreren. De beweging heeft geen vaste basis en geen lidmaatschap. Dat maakt de beweging flexibel en in staat om diverse kwesties aan de orde te stellen, waarvan vele de nationale grenzen te boven gaan. In het Internettijdperk kan massale actie met ongeëvenaard gemak worden georganiseerd.
Arbeiders protesteerden in de negentiende eeuw om stemrecht te verkrijgen, evenals vrouwen in het begin van de twintigste eeuw. Tegenwoordig is hun protest echter gebaseerd op de veronderstelling dat hun stemmen onbelangrijk zijn geworden.
Terwijl slechts enkele duizenden medewerkers van het IMF economische voorwaarden voorschrijven aan circa anderhalf miljard mensen in de derde wereld, zijn bedrijven nu openlijk actief in de politiek.
De democratische kloof tussen regering en kiezer groeit. Protest lijkt de enige manier om een ander geluid te laten horen. Pressiegroepen moeten echter om de aandacht van de media te trekken gepolariseerde standpunten innemen; het modieuze in plaats van moeilijk te verdedigen doelen aan de orde stellen. Omdat ze zich concentreren op losstaande kwesties vinden ze het niet nodig om zich bezig te houden met de belangen van anderen, wat in een echte democratie wel gebeurt, aldus Hertz.
Protestdemonstraties als katalysator
Zijn de protestdemonstraties een goed tegenwicht tegen “De Stille Overname”? Wel als katalysator, maar zeker niet als een institutie van protestacties. Door het institutionaliseren van protestacties kunnen we opgezadeld raken met een systeem waarin degenen met de grootste mond, de meest uitgesproken mening en de mensen die het beste zijn georganiseerd, respons krijgen bij politici en bedrijfsdirecties. Dus op de lange duur is dit geen oplossing! De zwijgende meerderheid dreigt dan overvleugeld te worden door de welbespraakte minderheid, terwijl de belangen van gewone mensen in de strijd verloren dreigen te gaan.
Maar ondanks de beperkingen van protesten blijft de vraag of ze in staat zijn om als katalysator voor hervorming te dienen. Kunnen ze ertoe leiden dat de regering opnieuw als een democratisch forum wordt opgezet, waarin de verschillende sociale behoeften tegen elkaar worden afgewogen, en niet alles wordt teruggebracht tot de markt? Kunnen protesten dienen om de staat nieuw leven te geven?
Volgens de geschiedenis zou het moeten kunnen. Als voorbeeld het volgende. Aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw was er in de VS een relatieve welvaart, maar werden de boeren geconfronteerd met gestegen productiekosten en lagere inkomsten. De industriële productie raakte in handen van een paar grote bedrijven. De politiek verleende gunsten aan deze bedrijven en gaf financiële steun voor hun bedrijfsapparatuur. Hoge prijzen en tarieven, onrechtvaardige belastingen, en politieke corruptie tastte het inkomen van de mensen aan.
Opiniebladen onthulden gevallen van ernstige en wijdverbreide samenzweringen en corruptie in zakenleven en politiek. Zij schreven over besmet voedsel en bijvoorbeeld afpersing door de spoorwegen. Er werd afgegeven op industriemagnaten. Een steeds groter deel van de bevolking begon zich kwetsbaar, onbehaaglijk, en kwaad te voelen. Aan de basis begon de bewustwording. Het politieke activisme nam toe, maar buiten de traditionele politieke kanalen.
Politici realiseerden zich dat ze niet langer konden rekenen op stemmen langs traditionele lijnen. In 1912 trad dan ook een derde partij toe met als kandidaat Roosevelt. Hij won vijfentwintig procent van de stemmen en dan nog wel in een systeem waar “derde” partijen als ongewenst werden beschouwd. Het was echter wel de aanleiding dat alle partijen zich gezamenlijk tegen de overheersing door het zakenleven in de politiek begonnen te keren.
De handel werd voor het eerst systematisch gereguleerd. Progressiviteit werd de eerste hervormingsbeweging waarbij de hele Amerikaanse natie betrokken was. Vijftig jaar later speelde zich in Europa een vergelijkbaar proces af.
Milieubeweging
In de jaren zestig werden de hoog ontwikkelde industriële democratieën geconfronteerd met een tekort aan grondstoffen, giftig afval, zure regen, kernenergie, en het broeikasaffect. Dat gaf aanleiding tot groeiende publieke zorg over het milieu. Voor het eerst waren er voor deze zorg wetenschappelijke bewijzen beschikbaar. Op de voorpagina’s werden de rampen groot uitgemeten, olievlekken die het leven in het water schaadden, giftig afval in de Rijn, en beschrijvingen over het overdadige gebruik van insecticiden en pesticiden.
Er ontstond een milieubeweging die streed tegen wat werd beschouwd als nalatigheid van het bedrijfsleven en de politiek. Vanwege het gemeenschappelijke doel sloot de grote massa van wat je noemt de “gewone” milieubeschermers van het “red-de-walvis”-type, zich aan bij meer radicale groepen als Greenpeace. Consumenten kochten geen producten met Cfk’s meer, boycotten op dieren geteste producten, en werden lid van diverse milieu- en natuurorganisaties.
Directe actie en protesten werden beschouwd als de enige manier om de zaak van het milieu te bevorderen. En de strategie werkte. Ondanks het succes van nieuw rechtse regeringen in het begin van de jaren tachtig die geen vanzelfsprekende verdedigers van het milieu waren, lukte het de milieuactivisten om in betrekkelijk korte tijd het officiële politieke landschap te veranderen. Al snel wedijverden bestaande politieke partijen met elkaar in het aantonen van hun groene “geloofsbrieven”.
Zowel rechtse als linkse Europese leiders, Mitterand, Kohl, en “zelfs” Thatcher, noemden zich al snel milieubeschermers. Tegen het begin van de jaren negentig hadden de groene partijen of hun nieuw linkse aanhangers zetels in de meeste West-Europese landen en het Europese parlement. Groene kwesties zijn nu een vast punt op de politieke agenda.
De combinatie van consumentenactivisme en politiek protest hebben zowel gewerkt bij de Amerikaanse progressieve beweging in de vorige eeuw, als de Europese milieubeweging. De successen van de Amerikaanse progressieven en de milieubeweging bewijzen dat regeringen kunnen reageren, maar de vraag is of ze zullen reageren tegen de uitwassen van “De Stille Overname”. Is deze vloedgolf van protest, waakzaamheid, en woede het begin van een hervorming van de politieke agenda’s van de éénentwintigste eeuw? Tot op zekere hoogte is dat al het geval. De politieke partijen beginnen een nieuw jargon te hanteren.
Bijvoorbeeld de overname van de taal van links door rechts. Ze spreken over medelevend conservatisme, en proberen tijdens verkiezingscampagnes groene stemmen te winnen. Dit is een groeiende erkenning van politici dat de “slinger” van het mondiale kapitalisme te ver zou kunnen zijn uitgeslagen, en dat de tijd van het wilde kapitalisme van Reagan en Thatcher getemperd moet worden.
Wellicht komt sociale rechtvaardigheid weer in de mode. Maar het blijft de vraag of politici in staat zijn de nieuwe retoriek om te zetten in daden. In plaats van de steeds grotere bedrijven in te tomen, zien regeringen fusies van miljarden door de vingers. Dankzij het veto van Groot-Brittannië heeft de Europese Unie haar sociale wet niet geratificeerd. We zijn nog ver verwijderd van een “Wereld Milieu Organisatie” of een “Wereld Ethiek Organisatie”, die de Wereldhandelsorganisatie weerwoord zou kunnen bieden.
Tot slot
Regeringen rekenen op het bedrijfsleven om problemen op te lossen, waar ze zelf niet toe in staat zijn, en daarmee worden ze nog afhankelijker van datzelfde bedrijfsleven.
Dit is vooral het geval als regeringen niet vooruitziend genoeg zijn om “De Stille Overname” onder ogen te zien, en als ze de druk van grote bedrijven niet weerstaan. Als ze geen voeling hebben met hun kiezers, en als ze vergeten dat mensen niet langer een wereld willen steunen die alleen maar gaat over groeitempo en particuliere kapitaalstromen. Als ze in deze zaken tekort schieten tekenen ze hun eigen “executie”, dan gaan we leven in een wereld waar pressiegroepen het voor het zeggen hebben, bedrijven boven de wet staan, en stemmen iets uit het verleden wordt.
Ooit waren er de krach van Wall Street, de grote depressie in de jaren dertig, de opkomst van het fascisme en de Tweede Wereldoorlog voor nodig, om ons te dwingen onze mondiale zaken beter te doordenken.
Het bedrijfsleven noch de politiek kan overleven zonder de steun van het publiek. We hebben dus een machtige positie, we kunnen ons verenigen en aandringen op verandering. De anti-globalisten kunnen politici dwingen zich bewust te worden van de nadelen van mondialisering.
Als consumenten moeten we de regering duidelijk maken dat er een einde moet komen aan de “liefdesrelatie” van overheid en bedrijfsleven. De overheid moet ons ten slotte een product aanbieden dat het waard is om gekocht te worden, anders gaan we liever protesteren dan stemmen.
1) Correspondentieadres: Beppie de Vroome-Hamers, Hertog Hendriksingel 104, 5216 BD, ‘s-Hertogenbosch, telefoon 073 613 83 56.
2) Hertz, N. (2002). De Stille Overname: De Globalisering en het Einde van de Democratie. Amsterdam: Contact.
(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Actie Overleg Cancún.)