Op weg naar een nieuw Europees Sociaal Model
Het
document "Op weg naar een nieuw Europees Sociaal Model" werd
opgesteld en goedgekeurd door het "Forum Sociaal Europa". Dit Forum
is een netwerk van linkse vakbondsleden van verschillende Europese landen, dat
ongeveer tien jaar geleden werd opgericht. Het uitgangspunt was de vaststelling
dat leef- en werkomstandigheden meer en meer worden beïnvloed door Europees
beleid, en dat vakbondsorganisaties dit proces onvoldoende beïnvloeden. Het
doel van het Forum is een breed sociaal debat aan te moedigen over de
ontwikkeling van Europa en het Europese beleid om te komen tot een politiek
alternatief voor de dominant neoliberale manier van denken. Dit zal ook helpen
om van Europese vakbondsorganisaties een sterke beweging te maken, die haar
institutionele en nationale grenzen kan overschrijden. De leden van het Forum
zijn ervan overtuigd dat een sterke en onafhankelijke vakbondsbeweging
onmisbaar is voor de ontwikkeling van een sociaal Europa. We ondersteunen een
Europees sociaal ontwikkelingsproces waarin de werknemers en hun vakbonden een
hoofdrol spelen – in overeenstemming met onze overtuiging dat de vakbonden in
de eerste plaats een beweging moeten zijn, die niet institutioneel mogen worden
begrensd.
Dit
document is bedoeld als bijdrage tot het sociale en politieke debat, en we
nodigen iedereen die geïnteresseerd is in de ontwikkeling van vakbonden en
vakbondsbeleid dan ook uit om bijdragen en/of opmerkingen aan te reiken.
Deel I:
De noodzaak voor een alternatief model
a)
Achtergrond
De term
"Europees Sociaal model" wordt vaak gebruikt om de sociale
welvaartsstaten te beschrijven die zich vooral na de Tweede Wereldoorlog in
West Europa hebben ontwikkeld. Ook de grotere invloed van vakbondsorganisaties
in deze samenlevingen valt hieronder. Hoewel de West-Europese landen veel
gemeenschappelijke kenmerken hebben ontwikkeld, is het ook belangrijk te
onthouden dat het "Europees Sociaal Model" in realiteit een combinatie
was van verschillende modellen die zich ontwikkelden binnen het kader van
sterke nationale staten. Ze ontwikkelden zich op nationaal en dus niet op
Europees niveau, met hun eigen tradities en bijzonderheden. In Spanje en
Portugal bijvoorbeeld overleefde zelfs het fascisme tot de jaren zeventig. Aan
de andere kant vertonen deze sociale modellen veel gelijkenissen voor wat
betreft de historische context, mondiale machtsverhoudingen en culturele
relaties. De West-Europese welvaartsstaten waren het resultaat van een
specifieke historische ontwikkeling, waarbinnen een belangrijke verschuiving in
de machtsverhouding tussen arbeid en kapitaal de basis vormde voor een
herverdeling van macht en rijkdom in de samenleving.
Onder
de specifieke omstandigheden die zich ontwikkelden, leidde het eigenlijke
machtsevenwicht tot het zogenaamde historische compromis, of sociaal pact,
tussen arbeid en kapitaal. Doordat de sterkte van de arbeidersbeweging toenam,
moesten kapitalistische belangen plaatsruimen voor talrijke eisen van de
arbeiders, en werd aanvaard dat een aanzienlijk deel van de economische groei
zou worden gebruikt om sociale welvaartsvoorzieningen te ontwikkelen. De vrees
voor een socialistisch offensief van de arbeidersbeweging was de drijvende kracht
achter de bereidheid van de kapitalisten om dergelijke akkoorden te sluiten.
De
democratisering van de samenleving en de ontwikkeling van openbare diensten van
hoge kwaliteit waren dus het resultaat van een sociale strijd die de macht van
de syndicaten vergrootte, in het bijzonder tijdens de eerste helft van de
twintigste eeuw. De toename van staatseigendom en de controle op
basisinfrastructuur in de samenleving en op openbare voorzieningen,
vertegenwoordigen een belangrijk deel van de nieuwe machtsverhoudingen. Het
arbeidsrecht en de arbeidsmarktvoorwaarden werden verbeterd.
Dit
werd verwezenlijkt door een algemene beteugeling van de marktkrachten. De macht
van het kapitaal werd gereduceerd ten voordele van politiek verkozen organen.
Politieke interventies op de markt temperden de concurrentie. Kapitaalcontrole
werd ingevoerd en financieel kapitaal gereguleerd. Een sterke publieke sector
en de welvaartsstaat beïnvloedden de kapitalistische ontwikkeling. Een
belangrijk deel van de economie werd weggehaald van de markt en onder politieke
controle geplaatst.
Kapitaalcontrole,
in het bijzonder, maakte het mogelijk een beleid van nationale economische en
sociale ontwikkeling na te streven zonder voortdurend geconfronteerd te worden
met exitstrategieën van het kapitaal, waar grote ondernemingen dreigden te
vertrekken naar andere landen met gunstigere voorwaarden en goedkopere
arbeidskrachten, indien hun belangen werden geschaad.
Het
vredevol samengaan van arbeid en kapitaal, wat een resultaat was van deze ontwikkeling,
werd in de eerste plaats in het noorden van Europa geïnstitutionaliseerd, en na
de Tweede Wereldoorlog min of meer in heel Europa. Vanuit een periode die werd
gekenmerkt door zware confrontaties tussen arbeid en kapitaal, kwamen
samenlevingen terecht in een periode van sociale vrede, onderhandelingen tussen
twee en drie partijen en consensuspolitiek – nu het "Europees Sociaal
Model" genoemd. Dit was gebaseerd op een groeiende economie en een
asymmetrisch, kwetsbaar en onstabiel compromis tussen klassen.
b) Het
neoliberale offensief
Wanneer
de reconstructie en wederopbouw van de economie na de Tweede Wereldoorlog
afgelopen was, kreeg het naoorlogse economische model van Keynes te kampen met
steeds meer problemen. Stagnering, inflatie en winstcrisissen kregen de
overhand. Aangespoord door deze internationale economische crisissen, gingen de
marktkrachten over tot het offensief, en begon het huidige neoliberale
tijdperk. Op die manier culmineerde in de jaren zeventig de politiek van het
sociaal pact. Daarna veranderden de kapitalistische krachten hun strategie met
als doel de winstgevendheid te herstellen, trokken ze zich geleidelijk aan
terug uit het sociaal pact en voerden ze meer confronterende maatregelen tegen
arbeiders in.
Het
kapitalistische offensief kreeg niet af te rekenen met veel weerstand. De
arbeidersbeweging was niet echt goed voorbereid op de nieuwe economische en
sociale situatie. De vakbondsorganisaties hadden moeilijkheden om te
functioneren onder de veranderde economische en sociale omstandigheden, omdat
hun beleid en hun activiteiten hoofdzakelijk afgestemd waren op economische
bloei. Daarbij komt nog dat zich tijdens de periode van het sociaal pact een
proces van depolitisering en deradicalisering voltrokken had, wat het makkelijker
maakte de crisis 'op te lossen' door te raken aan werkomstandigheden, de
rechten van vakbonden en werknemers, overheidsdiensten en sociale rechten en
voorzieningen.
De
afgelopen twintig jaar hebben we bijgevolg te maken gehad met de afschaffing van
kapitaalcontrole, de deregulering en liberalisering van de markten, de
herverdeling van de rijkdom, de privatisering van overheidsdiensten, het
toenemende gebruik van openbare aanbestedingen en outsourcing, het verminderen
van het aantal arbeidskrachten tot een absoluut minimum waardoor arbeid
intensiever werd, en de flexibilisering van de arbeidsmarkten. Via informele en
onwettelijke machtsstructuren zoals de G8, instituten als het Internationaal
Monetair Fonds (IMF), de Wereldbank en de Wereldhandelsorganisatie (WTO), en
via bilaterale en regionale handelsovereenkomsten, worden neoliberale
beleidslijnen doorgedrukt en internationaal geïnstitutionaliseerd. Samenvattend
kan men stellen dat er een enorme aardverschuiving heeft plaatsgevonden in de
machtsverhouding tussen arbeid en kapitaal, en ditmaal in het voordeel van het
kapitaal. De grote multinationals namen het voortouw bij deze ontwikkeling,
dankzij hun nieuw verworven vrijheid van democratische regulering en controle.
Een
belangrijk deel van de strategie van het kapitaal was de herstructurering van
de kapitalistische productie op mondiaal niveau. Wereldwijde productielijnen,
lean production, outsourcing, off-shoring en de verplaatsing van montagelijnen
en ondersteunende diensten zijn kenmerkend voor deze ontwikkeling. Arbeiders en
sociale modellen worden tegen elkaar uitgespeeld als gevolg van deze steeds
meer onbegrensde bewegingsvrijheid van kapitaal, goederen en diensten.
"New Public Management" heeft het model van de privé-sector binnengeloodst
in de publieke sector. Als gevolg daarvan stijgt de concurrentie op de
arbeidsmarkt, en de snelle toename van onzeker werk ondermijnt de rechten van
vakbonden en werknemers.
De
instellingen en politieke inhoud van de Europese Unie, samen met het beleid van
de nationale overheden, werden de laatste twintig jaar ontwikkeld onder invloed
van deze nieuwe machtsverhouding. Marktvrijheid en de mogelijkheid om te
concurreren op hoe langer hoe meer gedereguleerde internationale markten
vormden de richtsnoeren voor het hedendaagse beleid. De eenheidsmarkt, het
stabiliteits- en groeipact, de Lissabonstrategie en het agressieve Europese
handelsbeleid werden alle ontwikkeld om deze doelen te dienen. De uitbreiding
van de EU gaat gepaard met nieuwe bedreigingen in deze context. In de
Oost-Europese landen is het dereguleringsbeleid sterk ontwikkeld, in het
bijzonder wat de werkomstandigheden betreft. Aan de andere kant zijn de
vakbondsorganisaties gefragmenteerd en zwak. Europese welvaartsstaten en het
arbeidsrecht werden door deze ontwikkeling aangevallen, ondermijnd en verzwakt.
c) De Lissabonstrategie en de EU-crisis
De
Lissabonstrategie is de afgelopen jaren een belangrijk werktuig geweest in het
neoliberale offensief. Het doel is om voor 2010 de meest concurrerende
kenniseconomie ter wereld te worden. De Lissabonstrategie is gebaseerd op de
vestiging van een nieuw tijdperk van kapitalistische ontwikkeling, wat een
nieuwe periode van economische welvaart zou mogelijk maken door gebruik te
maken van de mogelijkheden die worden geboden door de informatie-economie. Deze
mogelijkheden worden overschat en dit concept alleen is niet in staat om de
structurele grenzen van het kapitalisme te overschrijden, aangezien het er
eigenlijk nauw mee verbonden is.
In een
economie waar de dienstensector ongeveer 70 procent van de werkgelegenheid
vertegenwoordigt, waarvan een groot deel arbeidsintensief is, betekent dit een
enorme aanval op de arbeidskosten – zowel wat betreft de directe kosten (lonen)
als wat betreft de indirecte kosten (sociale welvaartsvoorzieningen). De
Dienstenrichtlijn werd gelanceerd als een belangrijk instrument om een
vermindering van de arbeidskosten te verkrijgen, door sociale dumping te
institutionaliseren en openbare diensten aan te vallen. Hoewel de sterke
mobilisering ertegen heeft geleid tot belangrijke wijzigingen aan deze
richtlijn, vormt ze nog steeds een bedreiging voor de arbeidsomstandigheden en
de openbare diensten.
Na de
tussentijdse herziening in 2005, kwam de Commissie tot de conclusie dat de
balans van de Lissabonstrategie (volgens het Verslag Kok) hoe langer hoe
negatiever is in vergelijking met andere landen zoals de Verenigde Staten,
China en India. Volgens de Commissie is dit geen tekortkoming van het programma
of concept. Het is een tekortkoming in de uitvoering van de strategie, en
daarom moet deze niet fundamenteel worden veranderd, maar is integendeel een
striktere toepassing ervan nodig.
De
doelstellingen van de Lissabonstrategie, namelijk meer en betere jobs te
creëren en te zorgen voor meer sociale samenhang, zijn min of meer gebruikt om
de vakbeweging te paaien. De echte ontwikkelingen zijn in de tegengestelde
richting gegaan – met voortdurende hoge werkloosheidscijfers, toegenomen
armoede, een herverdeling van de rijkdom van beneden naar boven en een snelle
toename van onzeker werk.
In haar
mededeling "Europa als wereldspeler: wereldwijd concurreren" schrijft
de Commissie nog agressievere maatregelen voor om de doelstellingen van de
Lissabonstrategie te bereiken, zowel intern als extern. Extern betekent dit een
verhoogde druk om markttoegang te zoeken voor Europese bedrijven in andere
landen. Intern betekent dit dat binnenlandse regelingen moeten worden
geherstructureerd en ontwikkeld als middel om het concurrentievermogen van Europese
bedrijven te verhogen. De belangen van de inwoners van ontwikkelingslanden en
de inwoners van Europa worden dus gezamenlijk geofferd op het altaar van de
Europese commerciële belangen.
Deze
strategie toont dat de Commissie haar koers versnelt – in de verkeerde
richting. De Europese Unie doet dit ondanks de diepe crisis waarin ze zich
bevindt, die onder meer te zien is in de verslagen grondwet, het niet halen van
de tussentijdse financiële doelstellingen (2007-2013), het onvermogen om een
gemeenschappelijk buitenlands beleid te ontwikkelen en stijgende populaire
oppositie en mobilisering tegen verdere liberalisering van de eenheidsmarkt.
d) Een
nieuwe mogelijkheid – een nieuw offensief
Hoewel
er af en toe werd gemobiliseerd en er confrontaties waren in enkele landen, was
het grootste deel van de vakbeweging in Europa verrast door het neoliberale
offensief. Veel vakbonden, nationale verbonden en internationale
vakbondsorganisaties gingen gewoon verder alsof het sociaal pact nog steeds
intact was, of makkelijk kon worden hersteld door de zogenaamde sociale
dialoog.
De
sociale vrede en de geleidelijke verbetering van de sociale omstandigheden
waarmee we te maken hadden in de periode na de Tweede Wereldoorlog hebben
echter geen enkel realistisch draagvlak onder de huidige machtsverhoudingen.
Het sociaal pact is vernietigd en kapitalistische krachten zijn overgegaan tot
het offensief. Ze gingen van consensus naar confrontatie, en de vakbeweging
moet zich voorbereiden om te kunnen omgaan met deze nieuwe situatie. Als we
overheidsdiensten, de welvaartsstaat en de rechten van vakbonden en werknemers
willen beschermen, moeten we hun aanvallen beantwoorden met een tegenoffensief.
De
deradicalisering en depolitisering van grote delen van de vakbonden en de arbeidersbeweging
en hun onvermogen om aanvallen van kapitalistische krachten en rechtse
regeringen te counteren, heeft nationalistische stromingen en rechtse
populistische partijen de kans geboden de situatie uit te buiten door in te
spelen op de groeiende ontevredenheid en het ongenoegen van de bevolking.
Bijgevolg hebben door geheel Europa enkele rechtse populistische partijen zich
ingewerkt in de arbeidersbeweging.
De
afgelopen jaren is een groeiend aantal vakverenigingen hoe langer hoe
kritischer geworden ten opzichte van de neoliberale beleidslijnen die worden
nagestreefd door de Europese Unie en door de meeste van onze nationale
overheden. Het afwijzen van het Constitutioneel Verdrag in Frankrijk en
Nederland toonde aan dat er grote tegenkanting bestaat tegen een neoliberaal
Europa. De brede mobilisering over heel Europa tegen de Dienstenrichtlijn en de
zeer succesvolle strijd tegen de Havenrichtlijn verhief de strijd naar een
supranationaal niveau. Terwijl de meeste mobiliseringen door de vakbonden tegen
de neoliberale aanvallen gedurende de afgelopen twintig jaar beperkt zijn
gebleven tot een strijd op lokaal en op nationaal niveau, is de Europese Unie
eindelijk een verenigd strijdtoneel geworden voor de strijd van de vakbonden,
iets wat een conditio sine qua non is voor een succesvollere offensieve strijd
in de toekomst.
Tegelijkertijd
hebben we ook de ontwikkeling van een nieuwe globale rechtvaardigheids- en
solidariteitsbeweging kunnen meemaken, met inbegrip van een wereldwijde
antioorlogs- en vredesbeweging, die vecht tegen neoliberaal beleid in
verschillende domeinen. Zowel in de strijd tegen het Europees Constitutioneel
Verdrag als tegen de Dienstenrichtlijn waren de allianties die werden gesmeed
tussen de vakbonden en deze nieuwe maatschappelijke beweging van doorslaggevend
belang. De succesvolle alliantie tussen de Franse vakbonden, studenten- en
jongerenorganisaties en andere sociale bewegingen, die de voorgestelde
arbeidswetgeving (CPE) heeft doen mislukken, betekende ook een grote inspiratie
in dit opzicht.
Deze
ontwikkelingen, de Europese Unie in crisis, meer kritische vakbonden, bredere
allianties en succesvolle gevechten op Europees niveau creëren een nieuwe
situatie voor de sociale strijd in Europa. Vakbonden moeten deze situatie ten volle
uitbuiten. Onder de huidige machtsverhoudingen worden geïsoleerde overwinningen
van de vakbeweging meestal onmiddellijk gevolgd door nieuwe aanvallen van
Europese instellingen, regeringen en werkgevers. De vakbeweging in Europa,
verenigd met andere sociale bewegingen, moet zich daarom voorbereiden op een
offensief om zo de machtsverhouding te verschuiven, door de confrontatie aan te
gaan met marktkrachten, en op die manier de basis leggen voor een nieuw en
totaal verschillend Europees Sociaal Model gebaseerd op solidariteit en
duurzame ontwikkeling.
Een
dergelijk offensief moet van onderuit komen en verbindingen helpen leggen
tussen bestaande gevechten van vakbonden en andere sociale gevechten in Europa.
In wat volgt zullen we de belangrijkste terreinen identificeren waarop deze
strijd moet worden gevoerd, samen met een aantal concrete eisen die realistisch
gezien kunnen worden verwezenlijkt in de huidige situatie, en bijgevolg kunnen
bijdragen tot een verschuiving van de machtsverhouding tussen arbeid en
kapitaal.
Deel
II: Belangrijke strijdterreinen
Er moet
een nieuwe richting voor economische en sociale ontwikkeling in Europa worden
uitgestippeld en verankerd als een alternatief in het bewustzijn van de mensen.
Dit is ook nodig om ervoor te zorgen dat de gerechtvaardigde ontevredenheid bij
grote delen van de bevolking over de ontwikkelingen in Europa niet omslaat in
rechtse populistische gevoelens en nationalistisch denken.
Om dit
doel te bereiken is een nieuw Europees sociaal model belangrijk. De bedoeling
moet zijn een soeverein Europees project te creëren, dat een algemeen concept
moet zijn voor de Europese linkerzijde. Het gaat er niet om het huidige model
te verbeteren of aan te passen; een volledige economische en politieke
heroriëntering is noodzakelijk.
Dit
nieuwe sociale model wordt gekenmerkt door een nieuw economisch regime, het
waarborgen van een sociaal welvaartssysteem, het versterken van de plichten en
verantwoordelijkheden van de staat en de democratisering van nationale en
Europese instellingen en industriële relaties. In dit opzicht is het ook
belangrijk de rol van de Europese Unie op internationaal niveau te herbekijken.
Dit
betekent in het bijzonder:
1. Een
nieuwe wereldorde gebaseerd op vrede en solidariteit
Vrede
vormt de fundamentele basis voor elke vorm van sociale ontwikkeling. Zeer vaak
worden oorlog en militaire confrontaties gerechtvaardigd als politieke
middelen. Dit is onaanvaardbaar. Een Sociaal Europa moet in de mogelijkheid
verkeren politieke oplossingen te vinden en politieke alternatieven te
ontwikkelen voor militarisering in Europa en de wereld. Europa moet zichzelf
bewijzen als een macht die staat voor samenwerking en vrede.
Het
doel is een nieuwe wereldorde gebaseerd op vrede en solidariteit. Een
essentieel onderdeel in deze context is een migratiebeleid gericht op
integratie.
2.
Her-regulering van de globale economie
Maatschappelijke
bewegingen over de hele wereld moeten de krachten bundelen om de neoliberale
herstructurering van de wereldeconomie te beëindigen. De onwettelijke
machtsstructuur die de G8 vormt, moet worden afgeschaft, en het verplichte
deregulerings- en privatiseringsbeleid van het IMF, de Wereldbank en de WTO
moet worden gestopt. Het doel is een nieuwe en eerlijke wereldhandelsorde, de ontmanteling
van het globale financiële kapitaal en de reorganisatie van Noord-Zuid
relaties. De invoering van een Tobin-belasting en andere vormen van
kapitaalcontrole kunnen belangrijke beginpunten zijn voor deze strijd.
3. Stop
neoliberalisme – voor een nÃeuw economisch regime
We
hebben een nieuw economisch beleid nodig als alternatief voor de neoliberale
manier van denken. Er is een nieuw monetair en fiscaal politiek regime nodig,
en een nieuw Europees concept op het vlak van infrastructuur en innovatie. Bij
de volgende stap ligt de nadruk op het ontwikkelen van een verandering in het
politieke, financiële en werkgelegenheidsparadigma. Belangrijke elementen zijn
een democratisch verantwoordelijke Europese Centrale Bank, de afschaffing van
het stabiliteitspact en de vervanging ervan door een gecoördineerd economisch
beleid in de hele Europese Unie om de macht van het kapitaal te counteren en
duurzame ontwikkeling te promoten, meer werkgelegenheid en een herverdeling van
de rijkdom van boven naar beneden en een regionaal en structureel beleid over
heel Europa, vooral om regionale ongelijkheid te overwinnen, bijvoorbeeld
tussen de 'oude' en de 'nieuwe' landen en regio's.
4.
Democratisering van de Europese instellingen
Europa
heeft nieuwe principes nodig, gebaseerd op democratische beslissingen door
bevolkingen en parlementen. Deze principes moeten grotendeels bestaan uit een
volledige erkenning van democratische rechten en rechten van arbeiders, een
vredevolle rol voor Europa in de wereld, het weigeren van oorlog als een middel
om internationale conflicten op te lossen, gelijkwaardig burgerschap voor
migranten en het doel een sociaal Europa te verwezenlijken gebaseerd op
menselijke behoeften en milieubehoud.
Een
project voor institutionele en communicatieve democratisering van de Europese
Unie is van cruciaal belang. Institutionele democratisering betekent de
uitbreiding van de autoriteit en de rechten van het Europees Parlement en de
uitbreiding en versterking van elementen voor een 'directe democratie' (bijvoorbeeld
een petitie voor een referendum). Communicatieve democratisering verwijst in
het bijzonder naar de politieke ontwikkeling van een Europese bevolking als een
domein voor politieke controle en een civiele samenleving, en de totstandkoming
van politieke impulsen in het politieke en institutionele bestel. Er moet een
Europese identiteit worden gepromoot die gebaseerd is op menselijke waarden,
democratie en sociale samenhang.
5.
Herverdeling van de rijkdom door een universeel sociaal beschermingssysteem
De
verandering van de strategie voor sociale insluiting van een
concurrentiegericht naar een sociaal en solidair georiënteerde vorm van
benchmarking kan een beginpunt vormen. Het sociale welvaartssysteem, gebaseerd
op diensten in het bezit van en beheerd door de overheid, moet worden verdedigd
en voortdurend worden ontwikkeld volgens het criterium van de universaliteit,
en moet de levensstandaard waarborgen en individuele behoeften insluiten, op
basis van hogere standaarden. Basisvereisten zijn een minimumstandaard voor
uitkeringen ingeval van ziekte, werkloosheid ouderdom, en een Europees
minimumloon. De aanhoudende aanvallen op publieke pensioenssystemen moeten
worden gestopt.
6.
Overheidsdiensten van hoge kwaliteit die voor iedereen toegankelijk zijn
Gemeenschappelijke
openbare goederen en diensten zijn belangrijke sociale elementen, aangezien ze
een essentieel werktuig zijn voor sociale en territoriale solidariteit, voor de
herverdeling van de maatschappelijke rijkdom, voor een duurzame samenleving en
voor de toepassing van burgerrechten. Openbare diensten worden echter al lang
aangevallen op alle niveaus, met als doel ze te hervormen in economische activa
en goederen die de regels van de markt moeten respecteren. Het huidige
neoliberale beleid van de Europese Unie moet daarom worden verworpen. Dit houdt
ook in dat gevechten moeten worden gevoerd tegen de beleidslijnen van de
GATS-overeenkomst van de WTO, de Dienstenrichtlijn en alle toekomstige
richtlijnen die de openbare sector verder liberaliseren en privatiseren.
7. Een
versterking van de rechten van vakbonden en werknemers
De
invloed van werknemers en de rechten van vakbonden en werknemers hebben in
Europa de afgelopen twintig jaar zwaar onder vuur gelegen. Daarom is het nodig
het initiatief terug te winnen, de collectieve onderhandelingsposities te
versterken en de machtsverhoudingen te doen verschuiven om de macht van het
kapitaal en de werkgevers te beperken en de democratische controle op de
economie en de macht van de vakbonden op bedrijfs-, nationaal en Europees
niveau te vergroten.
8.
Kortere werktijden
De
fundamentele heroriëntering van het economische beleid moet gepaard gaan met
een allesomvattende en algemene arbeidsduurvermindering. Het doel om meer
werkgelegenheid te creëren, kan enkel worden bereikt door een herverdeling van
het werk. Los daarvan heeft arbeidsduurvermindering ook een groot
maatschappelijk en cultureel belang.
9.
Duurzame ontwikkeling en milieubescherming
Het is
een uitdaging een economisch beleid te ontwikkelen dat zowel instaat voor
maatschappelijke ontwikkeling als voor ecologische duurzaamheid.
Milieubescherming is een basisbehoefte. Hiervoor is een beleid nodig dat
gericht is op het besparen op hulpbronnen. We hebben een nieuw energiebeleid
nodig dat gebaseerd is op de ontwikkeling van nieuwe energiebronnen en op
energiebesparing. De ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen maakt een
essentieel deel uit van dergelijk beleid.
10.
Gelijke kansen voor vrouwen en mannen
Een
nieuw Europees sociaal model moet bijzondere aandacht besteden aan
'gendermainstreaming'. Dit vereist een herdefiniëring van beleidswaarden. Er
moet een perspectief van gendergelijkheid worden geïntegreerd in alle
beleidsdomeinen.
Politieke
conclusie
Losse
groeperingen en bewegingen kunnen de hierboven beschreven taken niet uitvoeren.
Daarom is het noodzakelijk de samenwerking van het hele linkse veld te
versterken, alle nodige hulpmiddelen aan te wenden en brede allianties aan te
gaan om het voorgestelde project verder vorm te geven.
De
maatschappelijke bewegingen, de linkse politieke partijen in de nationale en
Europese parlementen en regeringen, kritische intellectuelen en vakbonden
vormen in deze context de linkse sleutelelementen. In dit opzicht moet het een
belangrijk doel van het Forum Sociaal Europa zijn discussies te beginnen binnen
de vakbeweging, het smeden van allianties aan te moedigen en gezamenlijke
activiteiten te starten.
We
moeten overeenkomen welke concrete eisen en voorstellen eerst moeten worden
behandeld om de realisatie van een nieuw Europees sociaal model dichterbij te
brengen. Dergelijke eisen moeten voortbouwen op bestaande mobiliseringen en
gebaseerd zijn op concrete analyses van de huidige situatie.
Contactadres: Forum Social Europe, Rodoula Matziari, rodoula.matziari@uni-due.de