Hoe radicaal rechts de boerenidylle uitmelkt
Nederland telde in 2022 ruim 50 duizend land- en tuinbouwbedrijven, waarvan 13,5 duizend melkveeboerderijen. De agrarische industrie (slecht 7 % van het BBP) wordt overeind gehouden met miljarden euro’s overheidssteun. Het in stand houden van de intensieve ‘ondernemerslandbouw’ in Nederland leidt tot grote ontwrichting van de samenleving, beweert Jan Douwe van der Ploeg in zijn nieuwe boek ‘Gesloten vanwege stikstof’.
Nederland telde in 2022 ruim 50 duizend land- en tuinbouwbedrijven, waarvan 13,5 duizend melkveeboerderijen. De agrarische industrie (slecht 7 % van het BBP) wordt overeind gehouden met miljarden euro’s overheidssteun. Het in stand houden van de intensieve ‘ondernemerslandbouw’ in Nederland leidt tot grote ontwrichting van de samenleving, beweert Jan Douwe van der Ploeg in zijn nieuwe boek ‘Gesloten vanwege stikstof’. Op de achtergrond van de maatschappelijke onrust spelen de grote bedrijven van het agricomplex een machtige rol. Zij financieren en faciliteren rechtsradicale politici en bestuurders die in een volgend kabinet best wel eens de dienst kunnen gaan uitmaken.
Emeritus-hoogleraar Jan Douwe van der Ploeg is een renegaat. Tenminste, als je de voormalige Landbouwuniversiteit Wageningen als een kerkgenootschap ziet en een uittredend belijdend lid als afvallige van het geloof dat daar gepredikt wordt. Dat geloof heeft zijn sporen nagelaten in Nederland: het monstrum van de vervuilende, verstikkende, dieronvriendelijke agrarische industrie waarmee we nu zitten. Het geloof heette de ‘theoretische productie-ecologie (TPE)’ en werd onder de fanatieke belijdenaren van de Wageningse tekentafel naar het boerenbedrijf gebracht: een absolutistisch geloof in het sturen op zo hoog mogelijke opbrengsten.
Zijn boek ‘Gesloten Vanwege Stikstof’ behandelt wat de titel belooft: de impasse die in Nederland is ontstaan over de aanpak van de reductie van stikstofuitstoot, in het bijzonder die door de grootschalige veehouderij. Zolang de kabinetsformatie nog duurt, staat zelfs de impasse stil, gerekend vanaf het moment dat Sjaak van der Tak weigerde het Landbouwakkoord met minister Piet Adema te ondertekenen.
Met de eindstreep in zicht, en nieuwe potten met goud aan het eind van de regenboog voor de boeren, vond de voorzitter van Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland het wijs de pogingen van het ‘linkse’ kabinet Rutte IV om met redelijk beleid en veel geld uit de stikstofcrisis te komen met één klap te blokkeren. Van der Tak hield eigenhandig de broodnodige innovatie van de Nederlandse landbouw tegen.
Van der Tak, die zijn afscheid als voorzitter van LTO al had aangekondigd, was ogenschijnlijk zo sportief om in het Nieuwsblad van het Noorden de schuld op zich te nemen voor het laten ploffen van de onderhandelingen. Hij wilde het niet op zijn geweten hebben dat de (melk)veestapel met dertig procent zou moeten inkrimpen. Zijn weigering is uitgelegd als puur machtsspel, omdat LTO in het geval van een toezegging veel steun van de achterban zou hebben verloren aan de militantere boeren, die van die tractoren op de snelweg. Er was door LTO al grote verdeeldheid onder de melkveehouders gesignaleerd in 2020.
Die militante boeren hadden het debat over de landbouw gekaapt met hun botte protesten. Zeer tegen de zin van de vaak minder georganiseerde gematigde boeren. Het protest werd overgenomen door andere boze burgers. Niet allemaal radicaalrechts, maar ook bepaald niet democratiegezind. Dat verschijnsel is niet typisch Nederlands. De recente boerenprotesten in Duitsland mobiliseren ook anti-overheidsgevoelens onder andere burgers. En dan gaat het niet alleen maar over het afschaffen van de subsidie op tractordieselolie. George Monbiot fileert de invloed van rechtsradicaal op de boeren in The Guardian.
Nederland gesloten vanwege stikstof
Nu is Nederland al een tijdje gesloten vanwege stikstof. Van der Ploeg schrijft er uitgebreid over en draagt ook oplossingen aan. ‘Gesloten vanwege stikstof’ is een verhelderend boek. De auteur wil niet alleen maar klagen, maar ontkwam er ook niet aan hier en daar met grote stappen door de complexe materie te gaan. Want de Nederlandse landbouw is een enorm hoofdpijndossier, en dat al lange tijd. Het kennelijke onvermogen om beweging te krijgen in de overduidelijke problematiek, zo maakt Van der Ploeg duidelijk, is schokkend. En voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de agrarische lobby en de zorgvuldig gemarkete boerensentimenten. De kluiten aarde sieren zelfs de muren van de tijdelijke Tweede Kamer-vergaderzaal en illustreren het breed uitgevente slachtofferschap van de Nederlandse agrariër.
Wie echt wil weten wat een volkomen onbegrijpelijke, verwarrende en onoplosbare kwestie de stikstofcrisis is, moet op een dappere dag googelen op ‘Foodlog’ en ‘stikstof’. Op dat forum, dat zich afficheert als journalistiek en onafhankelijk (de ervaring met de organisatie leert dat beide niet juist zijn) komen onder elk opiniestuk tientallen reageerders aan het woord. Foodlog is een unieke plek in het Nederlandse meningenlandschap. Bovendien zijn veel van de insprekers deskundig. Wat helaas niet wil zeggen dat ze met z’n allen ook maar met het begin van een oplossing komen. “Wetenschap gebruiken we als het ons uitkomt maar niet om problemen op te lossen,” schrijft een reageerder met zelfinzicht. Een ander zegt: “Hoe meer ik weet, hoe minder ik weet.”
Foodlog is, zoals zoveel op social media, een echokamer geworden. Wie een paar uur de tijd neemt om alle meningen door te nemen kan maar één conclusie trekken: als niet met harde hand wordt ingegrepen, zal er niets veranderen in dit landbouwland. Zullen de stikstofregels van de Europese Commissie waaraan Nederland gebonden is niet worden uitgevoerd. Zal de transitie naar een extensievere landbouw, en daarmee een gezonder voedselsysteem, niet in gang gezet worden. Blijft het agricomplex Nederland in de (terreur)greep houden. Blijven tienduizenden boeren met ruime inkomenssteun beloond worden voor hun vervuilende bedrijvigheid. Zal de natuur niet hersteld worden en de biodiversiteit alleen maar verder afnemen.
Van der Tak zei na het debacle in het boerenblad Nieuwe Oogst: ‘Voor de transitie in de landbouw is nog wel zes tot zeven jaar nodig. Ik vind dat LTO een nieuwe voorzitter verdient die gedurende die hele transitieperiode aan het roer kan staan om te zorgen dat de blijvers en jonge boeren een goede toekomst hebben.’ Daar zal niemand het mee oneens zijn, maar die man of vrouw moet wel een superheld zijn.
Huichelaarij
Wat een huichelarij. Alsof niet iedereen allang doorheeft dat de agrarische industrie, de grote boeren en hun vertegenwoordigers, Caroline van de Plas en Van der Tak voorop, ernaar streven de status quo (lees: het aantal koeien) te behouden. De Minister van Stikstof moet weg en Aalt Dijkhuizen moet Minister van Landbouw worden, vindt Van der Plas. Over Dijkhuizen straks meer.
‘Omkeringen’ noemt Van der Ploeg het. Het ene willen, maar het andere zeggen. Hij nam in 2017 afscheid van de WUR, maar zijn persoonlijke gegevens staan nog altijd op de site. Zijn expertises omvatten ‘Sociology, Rural development, Rural society, Rural sociology, Social change’. Hij werkte lang in het (verre) buitenland aan de ontwikkeling en bestudering van de landbouw. Hij deed onderzoek naar en publiceerde over zowel de sociologisch-beleidsmatige als de technisch-biologische kanten ervan.
In zijn boek beschrijft hij hoe de Nederlandse landbouw zich na de Tweede Wereldoorlog heeft ontwikkeld. De door zijn alma mater uitgedachte aanpak werd de sturende kracht achter het landbouwbeleid van de overheid, het woord van Wageningen was evangelie. Alles was gericht op ’optimalisatie’. Alle middelen werden ingezet voor maximaal resultaat: geld, grond, mankracht, technologie, wetenschap. Het leidde tot een overgang van de ouderwetse ‘boerenlandbouw’ naar de intensieve ‘ondernemerslandbouw’. Die verandering was “diepgaand, vérreikend, systematisch en rigide”, aldus Van der Ploeg.
Dit hield die verandering in: “De zelf-opgebouwde basis van hulpbronnen en hulpmiddelen maakte in belangrijke mate plaats voor het aanvoeren van hulpbronnen en -middelen van elders. Dat gold (…) voor meststoffen en voer, maar ook voor genetisch materiaal, energie, machinediensten, arbeid, kapitaal en kennis. Autonomie maakte plaats voor inbedding in een breed en rijkgeschakeerd web van afhankelijkheidsrelaties” (p.29).
Er ontstond een omvangrijke agrarische industrie. Enorme gemechaniseerde stallen voor melkkoeien, internationaal opererende veevoerbedrijven, dito slachterijen, voedselverwerkers, zuivelaars, machinefabrieken, stallen- en kassenbouwers, transporteurs, zaadveredelaars en pootgoedtelers, kunstmest- en pesticidefabrikanten, veterinaire diensten en noem maar op: tezamen het agrocomplex. Alles olie- en gasgestookt.
De werkgelegenheid in de landbouw nam toe, ondanks de ‘optimalisatie’. Sommige bedrijven werden megagroot en superrijk. En heel machtig. De internationalisering van de handel groeide navenant. De land- en tuinbouw zijn sterk verweven met Europese en internationale markten. Hoe die op elkaar inwerken werd voelbaar door de prijsstijgingen toen de oorlog in Oekraïne begon, en hoe die weer miraculeus daalden daarna. De handelsstromen over en weer van grondstoffen, land- en tuinbouwproducten, halffabricaten, verwerkt voedsel en voedingsmiddelen zijn een alles bepalende kracht op de achtergrond. De complexe markten van nutriënten en calorieën zijn het ondoordringbare en onnavolgbare werkterrein van de voedingsmiddelenindustrie, de groothandelaren en de supermarkten.
Het economische belang van de sector, de bijdrage aan het bruto binnenlands product (BBP), wordt stelselmatig overschat. Het was slechts 7 procent in 2021.
Het aantal boerenbedrijven (vooral rundvee- en varkenshouderijen) neemt al decennia gestaag af, maar ‘optimaal’ werd de naoorlogse landbouw wel. Het piepkleine Nederland staat heel hoog op de lijst van export- en doorvoerlanden van agrarische producten. De ‘optimalisatie’ leverde zogeheten ‘koploperbedrijven’ op, schrijft Van der Ploeg, grote, intensieve melkveehouderijen, die op de open wereldmarkt kunnen concurreren omdat ze werken met grote volumes en kleine marges.
Na het afschaffen van het melkquotum in 2015 is de melkproductie en zuivelexport fors toegenomen. Maar ook de mestproductie, de schulden van de boeren bij de (Rabo)bank, de milieuvervuiling, de druk van nieuwe wetten en regels en de nijpende marges tussen kosten en baten, die met overheidssubsidies verlicht moeten worden.
Het economische belang van de sector, de bijdrage aan het bruto binnenlands product (BBP), wordt stelselmatig overschat. Het was slechts 7 procent in 2021. Over de verborgen en onbetaalde kosten van de ‘optimalisatie’ hoorde je lange tijd niemand: de milieuvervuiling, het energieverbruik en het grondgebruik. Nederland heeft van Europa het sterkst vervuilde oppervlaktewater, voor een groot deel door uitspoeling van landbouwchemicaliën en (kunst)mest. En overschrijdt alle stikstofemissienormen. Methaan uit koeienmagen draagt ook bij aan het broeikaseffect.
Met de kunstmest en de krachtvoer, om de koeien optimaal melk te laten produceren, kwam de stikstof mee. Stikstof uit de kunstmest van de fabrikant Yara uit Sluiskil, die goedkoop Gronings aardgas verslond, en stikstof uit het geïmporteerde krachtvoer, van Braziliaanse soja dat geteeld is op de grond van gekapt Amazonewoud en van grote arealen Nederlandse landbouwgrond, waarop alleen maar veevoer wordt geteeld.
Van onvrede naar radicaal rechts
Van der Ploeg onderbouwt in zijn boek niet alleen hoe die ‘modernisering’ van de landbouw na de Tweede Wereldoorlog gestalte kreeg en langzaamaan ontspoorde. Hij beschrijft ook wat de consequenties op menselijk en sociaal vlak zijn. Daar hield TPE geen rekening mee namelijk. Van der Ploeg legt verbanden met eerdere periodes van boerenprotest (Boer Koekkoek, Wien van den Brink) en gaat behoorlijk ver in zijn analyse. Hij ziet een duidelijke lijn van de onvrede van de boeren naar de opkomst van radicaal rechts in bredere lagen van de bevolking. Met als sleutelbegrip de ‘omkeringen’. Hij ziet een grootschalige sociale ontwrichting en de collectieve ontkenning van de werkelijke oorzaken van de landbouwcrisis.
Het beeld van het boerenbestaan dat door partijen als BBB, LTO, Farmers Defence Force (FDF), Agractie en andere boerenactivisten in Nederland wordt verkocht, is gebaseerd op fabeltjes. De boeren worden niet bedreigd in hun inkomen. De meesten verdienen goed en krijgen allemaal (soms zeer ruime) inkomenssteun (en zitten op dure grond). De agrariërs en tuinbouwers produceren niet alleen het eten voor ons, maar vooral ook voor de internationale markt.
Veel boerenbedrijven stoppen omdat er geen opvolger gevonden wordt. Daar zijn sinds vorig jaar de zogenaamde piekbelasters bijgekomen, die gebruik kunnen maken van de nieuwe opkoopregeling. Ze verkopen de grond en de emissierechten aan het rijk of onder voorwaarden aan andere bedrijven in de buurt. De meeste eigenaren stoppen niet omdat er niet goed te boeren valt. Misschien worden ze gek van alle regels en verplichtingen en hebben ze geen zin meer in de papierwinkel, waarmee elke fosformolecuul op het erf verantwoord moet worden, of in de loden last van de schulden bij de bank. Onder varkenshouderijen komen de meeste bedrijfsbeëindigingen voor, versneld vanwege de subsidieregeling voor stoppers.
Uiteraard zijn er (oudere) boeren die er financieel niet goed genoeg voorstaan om te investeren en er de brui aan geven, pijnlijk maar noodzakelijk. Maar er zijn ook schoenmakers, slagers, fietsenmakers en freelance journalisten die hun nering moeten staken. Dat is het risico van ondernemen.
Het allerbitterste van de volksverlakkerij, zoals Van der Ploeg die signaleert, is dat de ‘optimalisatie’ niet gericht was op het in leven houden van een boerenstand met veel renderende bedrijven, maar op de uitdunning ervan. Minder boeren, grotere boerderijen, meer efficiëntie, goedkoper en intensiever produceren. Minder autonomie, zelfredzaamheid en ‘geslotenheid’ van de kleine boerderijen. Daar is het beleid al zeventig jaar op ingesteld. Dat beleid heeft ook de enorme druk van regels en wetten veroorzaakt, tot begrijpelijke frustratie van de boeren nu.
Dat boeren niet weten waar ze aan toe zijn, dat hun toekomst onzeker is, is het gevolg van die eens zo geprezen, maar totaal uit de hand gelopen ‘ondernemerslandbouw’. Die is van alle kanten met regelingen en eisen aan de bedrijfsvoering, maar ook met vrijstellingen en vergoedingsstelsels omkleed, met als doel de schade te beperken.
Een recent voorbeeld van de problematiek die dat veroorzaakt is het per januari stoppen van de vrijstelling die Nederlandse landbouwers hadden voor het uitrijden van extra mest, boven het toegestane Europese niveau, de zogenaamde derogatie voor stikstof. De Europese norm is 170 kilo stikstof per hectare grasland dat in gebruik is per jaar. Nederlandse boeren mochten 230 of 250 kilo uitrijden, afhankelijk van het soort land, omdat de grond meer stikstof aankon. Aan die uitzonderingspositie, effectief een sluiproute om overtollige mest kwijt te raken, is nu een einde gemaakt door de Europese Commissie. Met als gevolg een enorme toename van het mestoverschot en grotere problemen met de zogeheten mestverwaarding.
Mestvaalt Nederland
Als het nog niet duidelijk was: de veehouderij importeert stikstof, exporteert zuivel, en laat zo de mestvaalt in Nederland groeien. We blijven letterlijk met de stront zitten. Van der Tak heeft nog een goede suggestie: “Er zijn gebieden in Europa waar een tekort is aan mest.” De dierlijke mest is niet zomaar te gebruiken, maar moet opgewerkt worden tot producten waar vraag naar is. Op de site van het project ‘Next Level mestverwaarden’ van de WUR: “Zes bedrijven in de agrarische sector (Agrifirm, Darling Ingredients International, ForFarmers, Royal Friesland Campina, Van Drie Group en De Heus) hebben, samen met het ministerie van LNV en met WUR, de handschoen opgepakt om tot een transitie rond mest en bemesting te komen.”
Minder koeien houden is misschien ook een oplossing, maar daar willen de agrarische bedrijven niet aan natuurlijk. Creatief met stront. Liever dan de mestvaalt reduceren houden de grote bedrijven de productie op niveau. Boeren kunnen niet voldoen aan de nieuwe strenge mestnormen en zetten hun trekkers op de stoep bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Alsof de dijkgraaf het kan helpen. Het beeld van het Nederlandse boerenland als een grote dampende strontfabriek dringt zich op. Met verziekt grasland, vervuilde sloten en koeien op stal. Een zieke realiteit, die om genezing schreeuwt.
Maar dat verhaal weigeren Caroline van der Plas c.s. te vertellen. Het romantische beeld van de hardwerkende boerenfamilie, die moet opboksen tegen een onwelwillende overheid, die het moet bevechten voor zijn vrijheid, voor het behoud van zijn bedrijf en bezit, kortom zijn autonomie, heeft anklang gevonden bij velen. Niet alleen is ‘Den Haag’ met al zijn regeltjes de boosdoener, schrijft Van der Ploeg, ook de ‘anderen’. Die ‘anderen’ zijn de linkse stedelijke elite, tot de immigranten die onze huizen, banen en spullen inpikken, en verder iedereen die niet ‘met zijn poten in de klei’ heeft gestaan. Caroline van der Plas, maar uiteraard ook Geert Wilders, zijn meesters in het bespelen van die beeldvorming.
Van der Plas heeft dat geleerd bij ReMarkAble, een bureau werkzaam in de ‘strategische marketing en communicatie in de agro- en foodsector’. Met de marketeers Wim Groot Koerkamp en Henk Vermeer van dat bedrijf richtte ze de BoerBurgerBeweging op, en wist zowel de boze boer als de boze burger te mobiliseren. ReMarkAble heeft bedrijven zoals de grote slachterij Vion en de chemiereus Bayer (van Roundup/glyfosaat) als klanten. (Bezoek ook eens hun website van The Pig Story.)
Opmerkelijke marketing
RemarkAble werkt samen met het communicatiebureau Agrifacts, dat wordt gesponsord door zuivelbedrijf Royal A-ware, veevoederbedrijf De Heus en kalfsvleesproducent VanDrie Group. Beide laatste familiebedrijven staan in de Quote 500, financieren openlijk de boerenprotestacties, maar houden zich verder buiten het publicitaire gewoel. Ook weigerden ze (evenals de supermarkten) aan te schuiven bij de ‘tafels’ van het overleg over het Landbouwakkoord van Piet Adema. Ze lieten de onderhandelaars namens de boeren de kastanjes uit het vuur halen. Het mislukken van het Landbouwakkoord is pure winst voor hen.
In het Kamerdebat over de ‘Beëindiging onderhandelingen over het landbouwakkoord’ spreekt Caroline van der Plas haar begrip uit voor het opstappen van LTO. Haar voornaamste punt: wat is het verdienmodel van boeren nog als ze minder koeien mogen hebben?
Quote van Van der Plas uit de notulen van het debat: ‘Want welke Nederlander neemt een baan waarbij de baas zegt: “Je kunt hier werken, maar je moet ervoor zorgen dat je allemaal spullen aanschaft en je werkplek verduurzaamt. Hoeveel salaris je krijgt, of je überhaupt salaris krijgt en voor hoelang, gaan we nog wel even bekijken. Dat zien we nog wel.”’
Sinds wanneer is een boer, met zijn boerenbedrijf, te vergelijken met een werknemer? Sinds wanneer moet de overheid een ‘verdienmodel’ garanderen voor ondernemers? Dat vraagt Van der Ploeg zich af in zijn boek. Boeren zijn ondernemers en bedrijfsrisico’s horen daarbij. Waar haalt Van der Plas het idee vandaan dat boeren, die Den Haag bezetten, zo ongeveer door de overheid in dienst genomen zouden moeten worden?
Als BBB in de regering komt, heeft het agricomplex trouwe vazallen in het centrum van de macht gekregen. Op zich is het niet nieuw dat Nederland door het bedrijfsleven wordt geregeerd, we hebben twaalf jaar VVD-liberalisme achter de rug, en vele jaren CDA-boerenbeleid daarvoor. Van der Plas en haar beweging hebben geen ander doel dan het systeem in stand te houden. Dat is in het belang van de bedrijven die erachter zitten en die de beweging financieren en faciliteren, niet in het belang van de individuele boeren. Laat staan in de toekomst van een acceptabele vorm van landbouw. Maar zo wordt het wel verkocht.
Boeren als verdienmodel
‘Gesloten Vanwege Stikstof’ is niet het eerste boek over de actuele stikstofcrisis. Thomas Oudman van De Correspondent schreef ‘Uit de shit’. Van Oudman komt de uitspraak dat boeren een verdienmodel zíjn, namelijk van de banken, de veevoerbedrijven, de zuivelaars en alle anderen die aan hun werk verdienen. In het agricomplex zijn de boeren, in dat ‘breed en rijkgeschakeerd web van afhankelijkheidsrelaties’ dat Van der Ploeg noemt, de ondergeschikten.
Oudman zegt in het Nederlands Dagblad: “Veel protestboeren hebben het systeem toch geaccepteerd, omdat ze er min of meer aan vastzitten en geen andere optie hebben. Terwijl het stelsel de voedselindustrie, zoals supermarkten, zuivel- en veevoerbedrijven, de vrije hand biedt.” Het is “een systeem van landbouw bedrijven waar de voedselindustrie goed aan verdient en waarin boeren worden uitgeknepen.”
In het systeem zitten de boeren van de andere kant klem door de regels en wetten van de overheden, vooral ook die van de Europese Commissie, die voor het hele werelddeel gelden. De onrust en afkeer die de gevoelde willekeur van die regels veroorzaken, zijn maar al te begrijpelijk. Vergeten wordt wel dat die maatregelen er vooral zijn om de uitwassen van dat systeem te beheersen en om de boeren met inkomenssteun overeind te houden.
Maar trouwens, hebben de Nederlandse boeren het wel zo slecht? Hoeveel verdienen ze eigenlijk? En zijn ze eigenlijk al niet zo ongeveer in loondienst van de overheid? Frank Kalshoven, columnist van de Volkskrant, dook in 2022 in de officiële cijfers van de financiële regelingen voor de landbouw. Allereerst stuitte hij op een bedrag van 70 miljoen euro uit het Diergezondheidsfonds. Dat fonds, belastinggeld, dekt driekwart van de kosten van dierziekten op een bedrijf die het gevolg zijn van de intensieve melkveehouderij. Dat lijkt toch een bedrijfsrisico voor de ondernemer te zijn, niet een publieke verantwoordelijkheid.
Kalshoven constateert dat het slecht gaat met de landbouw. “Hoe houden boerenbedrijven in zo’n gure krimpmarkt het hoofd dan boven water? Met hard werken en met veel subsidie.” In 2021 had een boerenbedrijf gemiddeld een inkomen van 78 duizend euro. Bijna een kwart daarvan, 19 duizend euro, waren ‘opbrengsten uit toeslagen en subsidies’, zoals de fiscale categorie heet. Daar zit het geld van het Diergezondheidsfonds nog niet bij, evenmin als bijvoorbeeld de garantstelling door de overheid bij leningen die boeren afsluiten bij banken. Welke ondernemer krijgt die luxe?
Maar dat is nog niet alles, schrijft Kalshoven. Bedrijven die broeikasgas uitstoten, betalen daarvoor. De bedragen wisselen, maar ga uit van 80 euro per ton CO2. De Nederlandse landbouw stootte in 2020 26 miljoen ton broeikasgas uit, goed voor ruim 2 miljard euro aan rechten. Maar de landbouw hoeft dat niet te betalen, het is gratis luchtvervuiling. “De landbouwsector is economisch ‘gemarginaliseerd’. Bedrijven ontvangen ‘reguliere subsidie’ van 19 duizend euro, en daarbovenop niet-reguliere subsidie, financieel en in natura. Kolenmijnen, bulkscheepsbouw, bulktextiel. Daar doet het aan denken.”
Vier op de tien boeren had in 2021 een vermogen van meer dan een miljoen, schreef NRC. Dat zijn vooral melkveehouders, tuinders en (graan)akkerbouwers. Uit cijfers van het CBS blijkt dat 63 procent van de melkveehouders meer dan een miljoen aan bezittingen heeft. Dat schrijft Boerderij op basis van de cijfers tot 2015. In de landbouw zitten relatief de meeste Nederlandse miljonairs, 20 procent van het landelijke totaal. En dat dus in een bedrijfstak, de gehele agrarische sector, die slechts 7 procent bijdraagt aan het BBP, waarvan 1,5 procent door de veehouderij.
Cijfers van het CBS over 2021 van besteedbare inkomens: “In 2021 was het gemiddeld besteedbaar huishoudensinkomen van agrarische huishoudens 81,8 duizend euro. (…) Van de agrarische huishoudens behoorde 53 procent in 2021 tot de 20 procent huishoudens met de hoogste inkomens in Nederland. Het besteedbare inkomen van 7 procent van de agrarische huishoudens behoorde tot de laagste 20-procentinkomensgroep.”
Deze cijfers maken de conclusie van Kalshoven alleen maar wranger. Ondanks het vermogen in de bedrijven is de Nederlandse landbouw een achterhaalde, tot verdwijnen gedoemde bedrijfstak, een industriële dinosaurus. Maar omdat het systeem overeind gehouden wordt door de overheid, en daardoor voor de agrarische industrieën (veevoer, slachterijen, zuivelaars, machinebouw) kennelijk nog profijtelijk is (een goeie melkkoe zou je bijna zeggen), mag het voortbestaan en wordt daartoe door Van der Plas c.s. de boerenidylle in stand gehouden.
Zei daar iemand ‘omkeringen’?
Van der Ploeg geeft aan het slot van zijn boek een voorbeeld van hoe de veehouderij zich zou kunnen ontwikkelen. Dat komt neer op kleinschaligheid, natuurinclusiviteit, weidegang en vooral terugdringen van de aanvoer van stikstofhoudende kunstmest en krachtvoer. De eigen koemest verbeteren en gebruiken op het grasland, in plaats van kunstmest. Als de bodemmineralisatie verbetert, is het gras ook (eiwit)rijker en is geen krachtvoer nodig. Met een gezonde bodem is een natuurlijk stofwisselingsevenwicht bereikt, en een (bijna) gesloten kringloop mogelijk.
Dat dat op grote schaal kan, bewijst een project waarbij Van der Ploeg betrokken was in de Noordelijke Friese Wouden. Om het probleem van verzuring door ammoniak (stikstof) aan te pakken kwamen twee organisaties van zestig veehouders in de regio met de overheden tot een plan. De boeren namen de verantwoordelijkheid voor de natuur en het landschap, dat rijk aan boomwallen en elzensingels is. Daarin kregen ze de vrije hand. Ze startten een ‘mineralenproject’ met als doel het stikstofgebruik, en daarmee de ammoniakuitstoot, te beperken.
De Wageningse Landbouwuniversiteit monitorde het ‘boer gestuurde’ experiment nauwkeurig. Samengevat: alle natuurwaarden verbeterden, de kwaliteit van de mest, het kuilgras, de bodemdiversiteit, de gezondheid van de koeien, de stikstofemissie. De melkopbrengst van de ‘graslandboeren’ was kwantitatief en kwalitatief op hetzelfde niveau als dat van andere bedrijven.
Succesfactor volgens Van der Ploeg was de samenwerking. Die hield in: gedeelde verantwoordelijkheid voor het behalen van de einddoelen. Over hoe dat het best te organiseren is heeft Van de Ploeg ook ideeën. Om te beginnen: “een serie ingrepen in een aantal markten”, voor de reductie van de stikstofinstroom. Voorts een “scherp getrokken en duidelijk geformuleerde specifieke grens voor het stikstofgebruik per bedrijf”. Ten derde “het creëren van handelingsruimte voor agrarische collectieven die zelf de verantwoordelijkheid willen nemen voor de oplossing van stikstof- en andere milieuproblemen”. (p.148)
Samengevat: geef boeren de ruimte om zelf de verplichte maatregelen voor stikstofreductie door te voeren en beloon ze, maar stel ook sancties in. Van de Ploeg noemt het ‘wettelijk geconditioneerde zelfregulering’. (Lees ook het proefschrift ‘Ecologisch kapitaal’ van Paul Swagemakers uit 2008, promotor: Prof.dr.ir. J.D. van der Ploeg. Daarin komen boeren uit de Friese Wouden aan het woord.)
Het gevaar van het opperen van specifieke oplossingen of alternatieven, met berekeningen en tabellen erbij, is dat er altijd wel iemand kritiek heeft, en soms ook goed onderbouwde kritiek. Oudman is geen expert op het gebied van mineralen in de landbouw en krijgt dan ook de mollen N, P en C om zijn oren. Bovendien is zijn ideologische bril heel groen gekleurd en zijn historische roze. Kunstmest is helemaal niet nodig als we de koemest goed gebruiken, zegt hij. Zoals biologische boeren het (moeten) doen. Maar koemest is niet altijd zomaar een afdoende vervanging voor kunstmest op grasland.
Geef boeren de ruimte om zelf de verplichte maatregelen voor stikstofreductie door te voeren en beloon ze, maar stel ook sancties in.
De praktijk leert dat biologische boeren meer aan hun melk verdienen, zegt Oudman. Ook met minder koeien, omdat ze minder kosten hebben en een hogere prijs per kilo melk krijgen. Klopt nu nog, omdat bio een niche is, maar als iedereen biologisch gaat boeren, komt er meer concurrentie op prijs. En ook bioboeren schalen op: hogere kosten. Bovendien: worden alle kosten wel meegerekend in de prijs van biomelk? Zoals meer arbeidkosten door minder mechanisatie, maar meer handwerk. Oudman denkt ook dat er door extensiever, doch rendabel te gaan werken, zelfs meer boeren bij kunnen komen.
Oudman wil terug naar een ouderwetse manier van boeren. En welbeschouwd wil Van der Ploeg dat ook. Dat ligt uiteraard gevoelig, het heeft de geur van boerenromantiek. Maar voormalig minister van landbouw Carola Schouten wilde dat toch ook, met haar voorstellen voor de gesloten kringloop op het boerenerf? ‘Kringlooplandbouw is het onontkoombare antwoord’, kopte Trouw in 2018 bij een gesprek met haar. In 2000 verwachtte de toenmalige minister van Landbouw Laurens-Jan Brinkhorst dat in 2010 10 procent van het voedsel biologisch zou zijn geproduceerd. Nu is dat 3 procent, het laagste in heel Europa. Dat berekende Questionmark onlangs.
Dr. Ir. Aalt Dijkhuizen als Minister van Landbouw in Plasterk 1? Dijkhuizen was van 2002 tot 2014 voorzitter van de raad van bestuur van Wageningen University & Research (de goeie ouwe tijd) en onder meer ook voorman van het Landbouw Collectief, waarin de protestboeren en de BBB-marketeers zich hadden verenigd teneinde “onherstelbare schade aan de landbouw te voorkomen”. Dijkhuizen staat bekend als een hardliner, met een enorm netwerk, kennis van zaken en een uitgesproken voorkeur voor de ondernemerslandbouw. Misschien niet de man die de noodzakelijke transitie naar een extensievere landbouw moet realiseren.
En de boer? Hij ploegde voort. Een – uiteraard onzichtbaar – gevolg van de agressieve boerenprotesten is dat veel boeren zich niet mengen in het gewoel omdat ze zich niet vertegenwoordigd voelen door LTO, BBB, FDF en Agractie. Er zijn in het land letterlijk ontelbare kleinschalige initiatieven van boeren, bedrijven en collectieven, die het al over een andere boeg hebben gegooid. Er zijn in Nederland ongeveer 1500 boerderijwinkels. Burgers investeren in collectieven en nemen een boer in dienst, ‘Herenboeren’ heet dat fenomeen. In agrarische regio’s zoeken boeren elkaar op en leren van elkaar. De ‘korte keten’ is een toverwoord in deze ontwikkeling, je eten van dichtbij kunnen halen.
Allen zoeken hun eigen verdienmodellen, milieuvriendelijk oplossingen voor schone teelt en zuivere zuivel, herstel van biodiversiteit en ecologische waarden, zoals gezond grasland en diervriendelijk omgang met de beesten. Merken als Weerribben voeren producten met ouderwetse smaak, waar je het seizoen nog in proeft. Andere boeren leveren de biologische melk, die voor een paar dubbeltjes meer naast de gewone staat in de supermarkt. Recente cijfers laten zien dat vooral jongere consumenten best bereid zijn iets meer aan beter voedsel uit te geven.
In Wageningen waait ook voorzichtig een andere wind, maar de WUR heeft niet meer de invloed op het beleid zoals destijds. Wel is er onder jongere onderzoekers een grote belangstelling voor de mogelijkheden om te ‘extensiveren’, de zoektocht naar het nieuwe perspectief waar de boeren behoefte aan hebben.
Hoopgevend is de solidariteit en intenties onder jonge boeren, zoals die verenigd zijn in het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK), met als voorman Roy Meijer, de charismatische jonge boer-historicus met de cowboylaarzen.
Van der Ploeg ziet veel heil in de combinatie van de ‘wettelijk geconditioneerde zelfregulering’ en de “vele praktijkinitiatieven, overal in het land [waardoor] zeer veel boeren gebruik gaan maken van de ruimte die zo ontstaat en daarmee een begin van de noodzakelijke transitie maken alsook de politieke patstelling van nu doorbreken.”
We helpen het hem hopen. Meer dan dat (en veel bidden) zit er niet op.
Huib Stam