29 juni: aanbieding petitie ‘duurzame en solidaire manier van economisch meten’
Aanstaande dinsdag 29 augustus (om 13.45 uur ) zal aan de voorzitter van de commissie EZ van de Tweede Kamer, alsmede aan Kamerleden van de commissies EZ, VROM en Financiën en aan de woordvoerders OS, een petitie worden aangeboden om te komen tot een andere – duurzame en
solidaire manier van economisch meten en rekenen.
Verschillende organisaties namen het initiatief tot deze petitie omdat ze vinden dat de economie op een andere manier moet worden gemeten. Bij het vaststellen van het economisch beleid dient namelijk rekening te worden gehouden met bepaalde sociale en milieukosten, en met allerlei gevolgen van het economisch beleid voor de ontwikkelingslanden die nu uit het zicht blijven. Tevens gaan de nationale beleidsmakers uit van de noodzaak van economische groei, terwijl ze zich terdege moeten afvragen of er geen grenzen aan die groei zijn, en of het nu al niet genoeg is.
De petitie is inmiddels ondertekend door ruim 700 personen en organisaties, waaronder mensen die zich afficheren als ‘gewoon burger’ maar ook professionals uit het onderwijs, de gezondheidszorg en de vakbeweging, wetenschappers, ondernemers, politici, ambtenaren en vertegenwoordigers van kerken en maatschappelijke organisaties.
De ondertekenaars verzoeken de Tweede Kamer om drie concrete alternatieven in een proefversie te (laten) berekenen.
Het betreft hier een alternatief voor de Macro Economische Verkenning (MEV) die ieder jaar door het Centraal Planbureau (CPB) wordt opgesteld en zeer bepalend is voor de beleidsruimte voor het komende begrotingsjaar en daarmee voor zowel het binnenlandse, als het buitenlandse beleid. Alsmede twee specifieke alternatieven voor het
bepalen van de omvang van de Nederlandse economie, omdat het huidige Bruto Binnenlands Product (BBP) als – ook voor de MEV belangrijke indicator voor de stand van onze economie stelselmatig diverse ecologische en sociale kosten buiten beschouwing laat. De genoemde alternatieven zijn het Duurzaam Nationaal Inkomen (DNI) en de Index of Sustainable Economic Welfare (ISEW).
Meer over de petitie en voor inzage in de tekst en de bijlagen op: de website van Globalternatives.
Ook in België is er steun voor de petitie: tientallen Vlaamse wetenschappers en leden van maatschappelijke organisaties onderschrijven het Nederlandse initiatief en wensen dat er ook in België een beweging op gang wordt gebracht voor een correcte manier van economisch meten.
Ondertekenen kan nog steeds in Nederland en in België.
Waarom het BBP een slechte leidraad is voor economisch beleid
In het huidige rekenmodel gaat men er nog steeds van uit dat het Bruto Nationaal Product” (BBP) een goede indicator is voor maatschappelijke welvaart. Maar die BBP-meetlat vertoont ernstige tekortkomingen die al diverse malen de aanzet zijn geweest tot het trekken van onjuiste beleidsconclusies. Wij vatten de belangrijkste bezwaren samen.
Primo. Het BBP is een slechte indicator om de reële economische welvaart van een nationale economie aan te geven. In het BBP-model staat monetaire toegevoegde waarde voorop, terwijl sociale en ecologische waarden die niet direct in geld vertaald kunnen worden buiten beschouwing blijven. Het BBP telt alle formele economische activiteiten bij elkaar op, zonder onderscheid te maken tussen positieve en negatieve bedrijvigheden. Volgens het BBP worden we bijvoorbeeld rijker van alle kosten die een kettingbotsing of een olieramp met zich meebrengen. Anderzijds negeert het BBP een heel scala aan activiteiten die de welvaart wél stimuleren maar die niet behoren tot de formele economie. Reproductieve, verzorgende elementen die voor alle samenlevingen van essentieel belang zijn en waarop de productieve economische functies gebaseerd zijn, worden genegeerd. Hetzelfde geldt voor de milieudiensten die ecosystemen gratis leveren, b.v. zuiver water, propere lucht, een stabiel klimaat, nutriëntrecyclage. Slechts wanneer deze functies aangetast worden en er economische activiteiten vereist zijn om ze te herstellen – voor zover dat al mogelijk zou zijn – neemt het BBP toe. Kan het onlogischer? BBP-cijfers veronachtzamen ten slotte de wijze waarop de nationale inkomens verdeeld worden. Een land met astronomische groeicijfers waarvan de vruchten een kleine minderheid toekomen, zal goed scoren in het BBP-klassement ook al kan de sociale ongelijkheid er mensonterende vormen aannemen. Dit alles maakt dat economische BBP-groei soms oneconomische groei vertegenwoordigt: groei waarvan de marginale baten niet langer opwegen tegen de marginale kosten.
Secundo. Sociologisch onderzoek naar subjectief welzijn heeft aangetoond dat geld vanaf een bepaalde hoeveelheid niet echt gelukkig maakt. Wanneer men voor verschillende landen, op een gegeven moment in de tijd, het gemiddelde geluksniveau vergelijkt met het gemiddelde inkomensniveau per hoofd, dan vindt men dat bij zeer lage inkomens het geluksniveau sterk stijgt bij een verhoging van het inkomen. Vanaf een bepaalde drempelwaarde vlakt de gelukscurve evenwel af, wat dus betekent dat een verdere stijging van het inkomen geen noemenswaardig effect meer creëert. Kijkt men voor een gegeven (rijk) land naar de tijdsevolutie van de levenstevredenheid, dan stelt men vast dat, ondanks een flinke groei van het gemiddelde BBP/hoofd, het geluksniveau niet toeneemt. In de rijke landen vormt BBP-groei bijgevolg een zeer inefficiënte wijze om het subjectief welzijn van de mensen te verhogen.
Tertio. Het mondiale effect van het nationaal BBP-denken is nefast. Globale economische groei zou nodig zijn om de armoede in de wereld te bestrijden. De werkelijkheid toont evenwel aan dat mondiale economische groei een zeer inefficiënte manier is om armoedeverlichting te verwezenlijken. Dát is ook de centrale boodschap van een recente studie van de New Economics Foundation: $1 armoedeverlichting vereiste in de periode 1990-2001 $166 mondiale economische BBP-groei. Het doorsijpeleffect van economische groei is op mondiaal vlak zo goed als nihil. Bovendien betreft het vaak economische groei die een enorme milieukost met zich meebrengt die de armsten ook nog eens disproportioneel treft.
Quarto. De beschikbare wetenschappelijke gegevens tonen aan dat de mondiale milieuimpact de duurzame draagkracht van de aarde vandaag reeds overschrijdt, met de globale opwarming en het snelle biodiversiteitsverlies als twee van de meest gekende gevolgen. Daarbij komt dat ongeveer 80% van de totale milieuimpact wordt veroorzaakt door de 25% rijksten van de wereldbevolking. Die consumptieklasse is zich aan het mondialiseren. In snel groeiende landen als China en India telt men samen ongeveer 400 miljoen nieuwe consumenten. In een wereld met een beperkt ecologisch draagvlak is het milieubeslag van die consumentenklasse onmogelijk te veralgemenen naar de hele wereldbevolking. Om op een menswaardige manier te kunnen leven, hebben de 75% armsten in de wereld nochtans recht op een groter deel van de ecologische koek. Het principe van ecologische duurzaamheid vereist anderzijds dat de totale biofysische schaal van de wereldeconomie niet verder mag groeien, gezien het feit dat de mondiale draagkracht vandaag al wordt overschreden. Wetenschappers hebben voor dit scenario (mondiale rechtvaardigheid + ecologische duurzaamheid) berekend dat de doorstroom van materialen en energie doorheen de westerse economie met een factor 10 zal moeten dalen (90% minder dus). Dit wetenschappelijk gegeven valt moeilijk te verzoenen met eindeloze BBP-groei in de rijke landen. Een andere economie is dringend nodig.
Andere indicatoren nodig
Conclusie: het hedendaagse, op BBP-groei gerichte model (1) leidt in een toenemend aantal gevallen tot oneconomische groei, (2) draagt weinig bij tot het welzijn van de mensen in de geïndustrialiseerde landen, (3) heeft in een mondiale context een verwaarloosbaar effect op armoedeverlichting, en (4) is ecologisch gezien onhaalbaar. Economen en de hele samenleving zouden het BBP bijgevolg rigoureus moeten afwijzen als indicator voor het economisch beleid. Dat neemt niet weg dat dit stelsel ook vandaag nog de analytische basis vormt voor het doorrekenen van programmas en begrotingsvoorstellen van politieke partijen. Hetzelfde gaat op voor het Europese niveau, getuige daarvan de onvoorwaardelijke 3%-groeidoelstelling van de Lissabonstrategie.
Een ander rekenmodel dringt zich op, een model dat veel verder gaat dan het louter in overweging nemen van monetaire transacties. Er wordt voorgesteld om voortaan te werken met een set van indicatoren die de verschillende dimensies van echt duurzame ontwikkeling benadrukken: reële economische welvaart, ecologische duurzaamheid, menselijke welvaart en subjectief welzijn. Vreemd genoeg bestaan dergelijke indicatoren al geruime tijd. We refereren aan, respectievelijk, de Index voor Duurzame Economische Welvaart, de Ecologische Voetafdruk, de Menselijke Ontwikkelingsindex en de Levenstevredenheidindex. Zelfs de Wereldbank heeft in haar recent rapport Where is the wealth of nations? gewezen op het belang van het gebruik van dergelijke indicatoren om de duurzaamheid van het economisch functioneren te laten doorrekenen. Wat het meten van economische welvaart betreft, is de Index voor Duurzame Economische Welvaart (ISEW) een goede kandidaat om de plaats van het BBP in te nemen. Die indicator maakt een onderscheid tussen positieve en negatieve economische bedrijvigheden, brengt welvaartsverhogende informele activiteiten in rekening, en neemt de ongelijkheid van de inkomensverdeling mee op. Ook het verlies aan natuurlijk kapitaal wordt in rekening gebracht. Ma ar al is de ISEW veel beter, perfect is hij natuurlijk niet. Het komt er op aan de methode verder te verfijnen en internationaal te standaardiseren. Dat vergt echter politieke wil. De ISEW werd recent voor België berekend (VUB, Brent Bleys). De resultaten van het onderzoek wijzen op een stijgende divergentie tussen het BBP/capita en de ISEW/capita. Ze bevestigen dus dat economische groei zich niet noodzakelijk vertaalt in economische welvaart.
Met een rekenmodel dat zich expliciet ent op waarden als ecologische duurzaamheid, sociale rechtvaardigheid en mondiale verantwoordelijkheid, kan een ander en beter economisch beleid geformuleerd en opgevolgd worden. De schadelijke bijproducten van onze economische vooruitgang kunnen dan niet langer worden genegeerd. Het vormt een conditio sine qua non voor waarachtig duurzame ontwikkeling. Volgens de senaat is dit trouwens een doelstelling die grondwettelijk zou moeten worden vastgelegd.
(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Globalternatives nl.)