Anarchisme undercover? Discreet, Clandestien, Geheim
Het nummer van het studieuze Franse anarchistische tijdschrift Réfractions (nr. 41, herfst 2018) heeft enkele verschijnselen onderzocht die iedereen kunnen aangaan. Het betreft de verschijnselen discretie, clandestiniteit en geheim. In allerlei situaties kan het nuttig zijn om discretie te betrachten; het komt voor dat je wordt gevraagd of je een geheim kan bewaren. Je hoeft er geen anarchist voor te zijn. Dat kan ook het geval zijn met clandestiniteit.
(Door Thom Holterman, overgenomen van Libertaire Orde)
Denk maar aan het clandestien stoken van bijvoorbeeld jenever, een strafrechtelijk relevante handeling. Ongedocumenteerde migranten zijn ‘clandestien’ in een land. Anarchisten zullen dat ontkennen: géén grenzen, dus niemand clandestien. Hoe gaat Réfractions om met de samenhang tussen de drie genoemde verschijnselen in relatie tot het libertaire denken?
Opzet van het thema
Zoals ik reeds schetste, is de relatie tussen clandestiniteit en strafrechtelijke verbodsbepalingen in sommige gevallen een voor de hand liggende. En of het nu gaat om een verboden stokerij, druglaboratorium of een ‘illegale migrant’, je wilt niet gevonden worden. De heersende macht daarentegen zal speuren naar overtreding van bepalingen. Dit legitimeert die macht tot het inrichten van alom aanwezigheid van een uitgebreid stelsel van staatstoezicht (politie, camera’s, herkenningsapparatuur, archivering, screening internet, criminologische bureaucratie). Deze versterkte controle lokt weer zeer uiteenlopende vormen van verzet uit, dat zich als tegenvoeter ontwikkelt. Wil je niet hebben dat jouw verzet traceerbaar is dan zal er discreet gehandeld moeten worden. Allerlei verzetsvormen zullen daarbij in het geheim tot stand komen om te ontsnappen aan de staatsmacht. Deze lijn van denken is in de uitwerking van het thema terug te vinden in drie blokken bijdragen. Het eerste blok staat in het teken van ‘Ontsnappen aan de toezichtmaatschappij’; het tweede in ‘Dagen van ballingschap, clandestiniteit verduren’; het derde blok behandelt ‘Regeren door het geheim’.
De opzet is niet onlogisch maar er schort voor mij wat aan de uitwerking ervan. De Franse filosoof Jean-Christophe Angaut verwoordt daarvan al iets in de opening van zijn bijdrage. Hij geeft weer dat het in het onderhavige nummer moet gaan over libertaire verheldering met betrekking tot discretie, veinzerij, of zelfs clandestiniteit. In dat geval mag men niet voorbijgaan aan wat bepaalde, klassieke, anarchisten dachten over het opzetten van geheime genootschappen, zoals bijvoorbeeld Michael Bakoenin dat deed. Angaut heeft daar gelijk in. De eerste twee bijdragen van het blok waarin ook die van Angaut voorkomt, gaan evenwel voorbij aan de ‘libertaire verheldering’. In mijn ogen een misser, hoe gedegen die bijdragen erop zichzelf ook uit zien.
Angaut werkt de opdracht die hij zichzelf gaf naar behoren uit. Hij vindt bijvoorbeeld dat we ons moeten afvragen wat de praktijken van de geheime genootschappen à la de ideeën van Bakoenin ons heden nog iets zeggen en of zij al dan niet door de tijd zijn ingehaald. Daarvoor legt Angaut eerst uit wat Bakoenin zoal heeft voorgesteld en welke teksten van hem daarbij van belang zijn. Zijn behandeling loopt uit op verwijzingen naar zaken in het heden terug te vinden onder de kopjes: ‘Van geheime genootschappen tot tegenmaatschappij’ en ‘Van discretie tot verzet tegen identificatie’. De ideeën over de ‘tegenmaatschappij’ zie je in de jaren 1960-1970 opdoemen en door de verheviging van de repressie door identificatie heeft dit weer geleid tot aangepaste verzetsvormen zoals zich anoniem groeperende ‘Black Bloc’ activisten.
Het eerste blok sluit af met een bijdrage van Bernard Hennequin onder de titel ‘Anonimiteit in vele vormen’. Toen en nu, altijd zijn er redenen waarom iemand zijn of haar identiteit niet prijs wil geven. Dat doet zich voor in de sfeer van de kunst als ook wanneer conflicten spelen (oorlog, revolutie, sociaal verzet). Hennequin geeft vele voorbeelden waaruit ik er een kies en wel die van B. Traven, pseudoniem van een libertaire auteur en acteur. Het betreft de Duitser Otto Feige (1882-1969). Hij gebruikte reeds vroeg het pseudoniem Ret Marut toen hij als politieke activist deelnam aan de Radenrepubliek München en daar verantwoordelijk was voor ‘Pers en voorlichting’. Hij werd gearresteerd op 2 mei 1919 maar slaagde erin te ontsnappen. In de jaren die volgde terwijl hij door Europa zwierf, gebruikte hij een groot aantal pseudoniemen om zijn sporen te wissen. In dit nummer van Réfractions is in de rubriek ‘Anarchive’ een tekst van hem opgenomen onder de naam B. Traven met een aantal passages uit diens Het dodenschip (1926; Nederlandse vertaling, 1983).
Zelfgekozen ballingschap
In het tweede blok van het thema is vooral de clandestiniteit als manier van leven het onderwerp (niet ontdekt willen worden). De Franse anarchist André Bernard draagt aan dit blok bij met een beschrijving van leven in (zelfgekozen) ballingschap. Hij verlaat namelijk Frankrijk in 1959 om aan militaire dienst te ontkomen. Hij gaat eerst naar Zwitserland, dan naar België. Hij beschrijft zijn politieke ontwikkeling in die tijd (wie hij ontmoet en wat hij leest) om na enkele jaren terug te keren naar Frankrijk en er als dienstweigeraar actief te zijn in de strijd tegen de Frans-Algerijnse oorlog (waarbij hij door ontdekking in de gevangenis belandt)… Nu nog, op hoge leeftijd zijnde, kan men scherpe analyses van hem lezen. Een voorbeeld ervan is zijn bespreking in Réfractions van een boek uit 2017 van de Spaanse anarchist Tomas Ibanez.
Het artikel van André Bernard draagt als titel ‘Wat de uitdrukking ‘anarchisme zonder dogma’s aangaat’. Eigenlijk vindt Bernard het allemaal om het plat te zeggen geouwehoer: neo-anarchisme, postanarchisme, ‘misschien ook nog anté-anarchisme’, voegt hij wat sarcastisch toe. Anarchisme hoeft niet vernieuwd te worden, volgens hem. Hij citeert een zinsnede uit een door Ibanez gebruikte zapatistische tekst. In de enkele regels komen de woorden voor: levensgebieden, manieren van zijn, radicale breuk, nieuwe subjectiviteiten. Ja, zegt Bernard, dat is wat zich op vele plekken ontwikkelt, maar dat is niet nieuws onder de libertaire zon. We zijn gewend aan collectieve experimenten zoals ‘communistische kolonies’ en een aantal andere communautaire avonturen (p. 139-140).
Bernard vertolkt hier een visie die mooi past in de door het anarchistische tijdschrift Buiten de Orde gestarte ‘Anarchisme-discussie’. Tomas Ibanez heeft in hetzelfde nummer van Réfractions nog een ruim weerwoord op het betoog van Bernard’s visie geleverd. Hij nuanceert hier en daar maar overtuigen doet hij mij niet.
‘Gerubriceerde informatie’
Het derde blok bestaat uit twee bijdragen. Die moeten inzicht verschaffen in hoe geregeerd wordt door het geheim. Het eerste betreft een lange bespreking van een boek getiteld De wereld als een Manhattan project, Nucleaire laboratoria als gegeneraliseerde oorlog op het levende (2017) door de Franse ingenieur Jean-Marc Royer. Het is een ingewikkeld verhaal. Zelfs zonder dat begrijpt iedereen dat machthebbers over ‘kernenergie’ (de ontwikkelingen, het opwekken, etc.) de grootst mogelijke stilte willen laten bestaan. Geheimhouding is troef, maar wat is hier anarchistisch aan? De bespreking van het boek toont wel een ‘kritische zin’, maar die blijft mij te inclusief om de lezer aan te spreken. Daarom moest ik bij associatie denken aan de Amerikaanse libertaire maatschappijcriticus Paul Goodman (1911-1972). Die was alweer een halve eeuw geleden als buitenstaander in oktober 1967 voor een inleiding gevraag op een symposium georganiseerd door ‘The National Security Industrial Association’. Hij hield zijn gehoor onomwonden voor: ‘Mensen als jullie zijn er ongeschikt voor [de overlevingskans van de mensheid te verzekeren] vanwege jullie andere aangegane verplichtingen, jullie ervaring, jullie gebruikelijke methodes, jullie instelling en morele gezindheid. Jullie zijn de militair-industriële macht van de USA, de meest gevaarlijke mensen in deze wereld.’ Dit geldt nog onverminderd. Maar ik kom niets van die gloed van Goodman tegen in de bespreking van het boek van Royer. En als het zich daartoe niet leende, waarom dan zo’n uitgebreide bespreking eraan gewijd…?
De tweede bijdrage van het derde blok wil bij mij evenmin tot leven komen. Daarom zal ik zelf enige informatie toevoegen over het verschijnsel staat en geheim. In het algemeen wordt er gesproken over zeer geheim (top secret), geheim (secret), vertrouwelijk (confidential). Het gaat om wat ook wel heet ‘gerubriceerde informatie’. Een en ander draait vrijwel steeds om informatie die geacht wordt bij openbaren schade toe te brengen aan de ‘nationale veiligheid’. Als op dat laatste een beroep gedaan wordt, komt iets daardoor in de sfeer van ‘geheim’. Een beroep erop maakt iets dus oncontroleerbaar. Dat is weer een open doel voor liegen door machthebbers (en het laten ontstaan van allerlei complottheorieën). Het is niet vreemd dat hier regelmatig als principe het concept van de ‘transparantie’ tegenover wordt gezet. Op die ‘transparantie’ wordt veelvuldig gehamerd juist als het om publieke besluitvorming gaat.
Het beroep op ‘staatsbelang’ of ook ‘in het belang van de staat’ legitimeert het laten verdwijnen van ‘transparantie’. Achter ‘staatsbelang’ kan de regering (minister) zich verschuilen om geen mededelingen te verstrekken, bijvoorbeeld hoe de inlichtingendiensten werken of hoe in vreemdelingenzaken te werk wordt gegaan. Ook hier is een principekwestie aan de orde: de democratische rechtstaat wordt uitgekleed als de regering de Kamer en de bevolking maandenlang onwetend houdt over de onjuistheid van beweringen van een minister. Dit speelde enkele jaren terug bij de vraag of het een feit was dat burgers massaal werden afgeluisterd. Daarover had de minister van Binnenlandse Zaken (Plasterk) het parlement bij herhaling onjuiste en onvolledige informatiegegeven (over deze zaak, klik HIER). Dit korte overzicht maakt een ding duidelijk: ‘Vertrouw de regering nooit bij voorbaat’. Hoe stond niet de minister van Justitie Ivo Opstelten bij herhaling te liegen?
Hier tegenover zou een ‘Bureau van Openbare Geheimen’ moeten bestaan. Het is de situationistische Amerikaan Ken Knabb die zo’n bureau heeft opgericht. Op de site ervan heeft hij niet alleen vele teksten geplaatst van de Franse situationist Guy Debord in het Engels vertaald, maar hij laat ook weten wat hem in de wereld dwars zit en hoe dat te bevechten. Dit alles te vinden in zijn Bureau of Public Secrets.
Thom Holterman
Réfractions, nr. 41, herfst 2018, 191 blz., prijs 15 euro.
[De cartoon met de getekende luidsprekers is welwillend verstrekt door Brumlord.]