Anarchosyndicalisme En De Actuele Sociale Strijd
De voorzitter van de Franse werkgeversorganisatie, Pierre Gattaz, spreekt over archaïsche eisen die de arbeiders stellen. Zij brengen daarmee de bedrijven in gevaar. In de discussie over hervormingen van bijvoorbeeld het arbeidsrecht moeten zij de noodzaak begrijpen van het beperken van de verworven rechten (geciteerd in Le Monde van 27 mei 2016, rubriek Débat & Analyses). Dat moeten ze natuurlijk helemaal niet, er moet juist op worden voortgebouwd.
(Oorspronkelijk verschenen op de website Libertaire Orde)
Dat zal tevens een ombouwen betekenen van het bestaande staatsbestel – in Nederland heeft de Eerste en Tweede kamer bij monde van hun voorzitters uitgesproken daar een studie naar te verrichten (de Volkskrant van 7 juli 2016). Het zal tot niets leiden. We hebben namelijk van doen met een aan ons opgelegde democratie van plutocraten (de rijksten aan de macht; plutocratie) en oligarchen (uitoefenen van macht door een kleine kaste; oligarchie). De constatering is van Michèle Riot-Sarcey, Franse historica in discussie met de Franse filosoof Marcel Gauchet (in Le Monde van 8 juli 2016).
Het bewerkstelligen van een fundamentele democratische herziening van het maatschappelijk stelsel, zal moeten verlopen via sociale strijd aan de basis, door de basis, en ze moet in die basis gevestigd blijven. Voorbeelden van die strijd vindt men in de geschiedenis: Commune van parijs 1871, Spaanse sociale revolutie 1936. In het heden treft men de zapatisten van Chiapas (Mexico). Het wiel hoeft niet opnieuw worden uitgevonden, wel is actualisering noodzakelijk. Dat is te zien aan het heropleven van het revolutionair syndicalisme. Wie de hedendaagse maatschappelijke situatie van onzekerheid en ongelijkheid vergelijkt met die van een eeuw terug, komt tot de ontdekking dat wat nu ‘verworven rechten’ heten, in feite pleisters zijn op dezelfde sociale wonde als van toen. Wat toen verworven werd, moet heden verdedigd worden tegen afbraak. De Franse anarchosyndicalist Guillaume Goutte beoogt met zijn onlangs verschenen bundel over de functie van het syndicaat en het revolutionair syndicalisme de geest uit de fles te krijgen. De titel luidt vertaald Voor het anarchosyndicalisme, Tegen alle vormen van dominantie.
‘Van onderop, van links’
Guillaume Goutte is corrector van beroep en al jaren actief in de Franse vakbeweging CGT en in een anarchistische groep aangesloten bij de Franse anarchistische federatie. Hij heeft de achtergronden van zijn activisme in drie essays uiteengezet. In het eerste essay beschrijft hij waar zijn drijfveer vandaan komt: (a) strijd tegen de afbraak van de verworven rechten en de aanval op alle sociale verworvenheden; (b) de kritiek op het inzetten van het antiterrorisme als statelijk middel om het verzet van mensen tegen allerlei vormen van onrecht en overheersing te breken; (c) het laten verdwijnen van het salariaat (de ‘loonarbeiders’), geslachtofferd als precariaat [van precair, onzeker, van precariseren, onbestendig maken; er is sprake van ‘precarisering’ van de arbeidskracht, bijvoorbeeld door vooral met arbeidscontracten voor bepaalde tijd te werken of met zogeheten nuluren contracten; dit creëert ‘stromen van migratiearbeid’, wat leidt tot sociale instabiliteit en ongerustheid; thh]. Tegen deze ontwikkeling in wordt in het tweede essay het syndicaat als basisorganisatie in stelling gebracht. Goutte werkt dit uit in het anarchosyndicalisme. Het praktische handelen van de anarchosyndicalist komt in het derde essay aan de orde.
Vanzelfsprekend besteedt Goutte aandacht aan de beginsituatie wat het Franse syndicalisme aangaat, waarbij hij 1895 als beginjaar neemt (het oprichtingscongres van de CGT). Dat hij niet in de oude beweging blijft hangen, bewijst zijn beschrijving van hetgeen de zapatistische rebellen van Chiapas (Mexico) hebben weten te bereiken. Hij herkent bij hen een gelijk uitgangspunt: ‘van onderop, van links’. Daarmee wordt bedoeld: buiten logica van de politieke partij om en zonder de staatsmacht te bestrijden. Dit wordt uitgewerkt door middel van het idee van een parallelle organisatie, om daarmee te komen tot negatie van de bestaande macht.
Goutte weet dat het niet mee zal vallen om op koers te blijven. In de afgelopen anderhalve eeuw hebben mensen getracht op enig moment een basisdemocratische, socialistische samenleving in te richten, van beperkte of grotere omvang. Telkens zijn die pogingen in (veel) bloed gesmoord door tegenstanders van een dergelijke manier van samenlevingsorganisatie. De onderdrukkers kwamen van rechts zowel als van links, zoals in het staatje hieronder tot uitdrukking komt:
I II
Basisdemocratische, Onderdrukt en vernietigd
socialistische samenleving: door:
Commune van Parijs, 1871 Reactionair rechts
Het begin van de Russische
Revolutie, 1917 Bolsjewisten
Oekraïense revolutie van
1918-1921 Bolsjewisten
Radenrepubliek München,
1919 Sociaal-democraten
Spaanse sociale revolutie,
1936-1938 Fascisten, stalinisten.
Dat de verschillende vormen van basisdemocratisch socialisme telkens ook zijn onderdrukt en vernietigd door links, hoeft niet te verbazen: hun respectieve macht werd aangetast. Dat geldt vanzelfsprekend ook voor rechts, maar dat was te verwachten. Goutte gaat daar niet verder op in. Toch meen ik dat het goed is erbij stil te staan, want hoe verschillend hun (links en rechts) argumentatie ook is, steeds komt het neer op een terugvallen op het feodale stelsel van eeuwen her, dat wil zeggen op een hiërarchisch stelsel in een top-down constructie, met een ‘heer’ aan de top en zijn vazallen daaronder ten behoeve van knechting (herken het woord knecht erin) en uitbuiting van het volk.
In de loop van de eeuwen heeft dit stelsel model gestaan voor institutionele verschijnselen als de monarchie (wat ook een presidentiële republiek kan betreffen), de fascistische staat (Mussolini), de communistische staat (Lenin, Stalin, Mao). Hoe verscheiden ook de uitwerking, de matrix ervan wordt gevormd door het feodale stelsel. Ik voer dit mede om de volgende reden op: als de Franse werkgeversbaas Gattaz beweert, dat de hedendaagse arbeiders archaïsche eisen stellen, dan is het eerder zo, dat zij zich verzetten tegen het archaïsche, maar nog actuele, stelsel van uitbuiting en ontheemding van mensen. En natuurlijk, er heeft modernisering van die verhoudingen plaatsgevonden, maar dat is meer het aanbrengen van een vernislaag, die er met de afbraak van de verworven sociale rechten van wordt afgehaald.
Het is gewoon weer terug naar de oude baas/knecht verhouding. In de gebezigde woorden is dat ook merkbaar. Gattaz scheldt de syndicalisten van de CGT uit voor ‘schurken en terroristen’ (Le Monde van 30 mei 2016). Bovendien is te constateren dat het economisch model dat met dit stelsel samenhangt en dat de wereld beheerst, in de grond onveranderd is gebleven ten opzichte van het moment dat de CGT in 1895 werd opgericht.
De vrijetijdsklasse
Om mijn laatste bewering te onderbouwen vraag ik hier – alvorens met de bundel van Goutte verder te gaan – aandacht voor de Amerikaanse econoom Thorstein Veblen (1857-1929). Meer dan een eeuw geleden publiceerde hij zijn boek over de vrijetijdsklasse getiteld The Theory of the Leisure Class (1899). Het boek beschrijft het doen en laten van de toen heersende, van hun rente levende, financiële klasse, die hij ‘leisure class’ (vrijetijdsklasse) noemde. Hij theoretiseert het stempel dat die klasse met haar gedrag van opzichtige consumptie en opzichtige verspilling op de maatschappij drukt. Tegelijk heerst in diezelfde maatschappij grote armoede onder de arbeidersklasse. In ruim een eeuw is er uiteraard veel veranderd. Er hebben twee wereldoorlogen gewoed en de afgelopen decennia hebben we kennis gemaakt met de derde industriële revolutie gemarkeerd door Internet. Levert dit een totale verandering van de wereld op? Neen. De vrijetijdsklasse die Veblen beschreef en die hij als roofzuchtig karakteriseerde, vinden we nog steeds terug, evenals de door hun roofzuchtige gedrag veroorzaakte ongelijkheid (die heden gigantische vormen heeft aangenomen). Zijn beschrijving van toen, 1899, is met het oog op de actuele situatie onmiddellijk herkenbaar. Ik kan niet nalaten dit met enkele citaten uit zijn boek te onderstrepen.
‘De relatie van de vrijetijdsklasse tot het industriële proces heeft een parasitair karakter. De gewoontes van de zakenwereld zijn gevormd onder het selectieve oogmerk van het beginsel van roofzucht en parasitisme’. Dit maakt dat ‘de relatie van de vrijetijdsklasse in het economisch proces een financiële relatie is – een relatie van toe-eigening, niet van productie; van uitbuiting, niet van dienstbaarheid’. ‘De accumulatie van rijkdom aan het ene eind (de gefortuneerde klasse) van de pecuniary scale – de financiële schaal – houdt een ontneming in aan het andere eind (de arbeidersklasse, het precariaat). Het directe resultaat is ongelijke verdeling van rijkdom’. ‘De vrijetijdsklasse heeft dus een materieel belang bij het laten van de dingen zoals ze zijn’, aldus Veblen (p. 126-129).
Welke betekenis heeft dit voor de sociale beweging die de vrijetijdsklasse en de ongelijkheid bestrijdt? In de tijd waarin Veblen schrijft, heeft zich een omvangrijke en strijdbare arbeidersklasse ontwikkeld. Die klasse weet met inzet van haar ten dienste staande strijdmiddelen als stakingen en sabotage allerlei rechten te verwerven ter verbetering van hun welzijn. In onze tijd worden dit ‘verworven rechten’ genoemd. Het gaat om een acquis, om wat op sociaal gebied bereikt is. Wat toen bevochten is, moet heden worden verdedigd tegen afbraak. We weten tevens dat de grote sociaaldemocratische partijen ijverig ondersteunende diensten verlenen bij die afbraak. Zeker in dit licht is het niet vreemd dat het revolutionair syndicalisme weer van zich laat horen om het archaïsche stelsel van uitbuiting en onderdrukking al strijdend in te ruilen voor een samenleving waarin iedereen een gelijkaardige sociaaleconomische positie kan innemen. Met het oog daarop zijn de twee laatste essays van Goutte van belang.
‘Syndicale structuren’ als ‘autonome gebieden’
Goutte richt zijn aandacht op het syndicaat als basisorganisatie ten behoeve van een ander maatschappijontwerp dan het bestaande. Tegelijk actualiseert hij het denken over het syndicaat door het uitsluitende arbeids- en ondernemingskader te verlaten. Als je over dominantie spreek, zegt hij, dan zijn er vele andere strijdtonelen, waaraan niet mag worden voorbij gegaan. Als het over onderdrukken gaat, zit iedereen in het zelfde schuitje. Het is voor Goutte een rede om ook de boeren en tuinders niet te vergeten. Zij worden net zo onderdrukt door de overheid en de agrarische industrie als ieder ander. Het anarchosyndicalisme moet dus zijn antikapitalistische en antiautoritaire dynamiek verruimen. Het is voor Goutte een reden om bij het zapatistische ‘experiment’ van Chiapas stil te staan.
‘Luister! Is mama bij jou? Je moet tegen haar zeggen: ‘Mama! Het is revolutie!’.
Het syndicaat en het anarchosyndicalisme hebben belangrijk werk van deconstructie te verrichten rond kwesties als racisme, seksisme enz. Deze sociale dimensie mag niet over het hoofd worden gezien – het is niet langer alleen arbeid waarop de aandacht zich richt. Het moet worden ingezien dat de verschillende vormen van onderdrukking steeds weer in het belang zijn van de bourgeoisie: het zaait tweedracht tussen de uitgebuitenen. Die tweedracht moet worden ondervangen door het verruimen van de functies van het syndicaat. Goutte pleit dan ook voor een convergentie van verschillende strijdtonelen (om zich zo te richten tegen sektarisme).
Naast de syndicale is er evenwel ruimte voor een specifiek anarchistische organisatie – die zich vooral zal richten op de verbreiding van de libertaire gedachte. Ideologisch vallen deze organisaties samen omdat in beide gevallen de organisaties zich richten tegen uitbuiting en voor het zelf opbouwen van een andere wereld. Dit laatste betekent een afwijzing van het parasietengedrag van politieke partijen en hun etatistische ambities (dit geldt ten aanzien van alle soorten links, van bolsjewistische tot sociaaldemocratische partijen).
Voor de opbouw van omvangrijker instituties in de sociaal-maatschappelijke sfeer gelden voor beide organisaties dezelfde beginselen van federalisme en autonomie. De syndicaten en collectiviteiten (te denken is aan communes, la vie de la cité, voor urbanisme, verbetering leefomstandigheden, transportnetwerken, enz.) vormen twee pijlers van een autonome samenleving, aldus in de visie van Goutte.
Een ieder die deze zienswijze volgt, zal bedenken dat het vele tientallen jaren zal vergen om dit als sociaal project te realiseren. Het is mede daarin gelegen dat Goutte er op wijst, dat de scheiding hervorming/revolutie een verlammende uitwerking op de revolutionaire beweging heeft gehad. Wie voor 100% revolutionair wil zijn, snijdt zich af van elk goed voorstel dat niet voor 100% revolutionair is; hij of zij komt in het niets terecht. Daar ligt ook de kern van de discussie die de Italiaanse anarchist Nico Berti voerde (zie elders op deze site). Goutte formuleert in dit geval zijn standpunt zo: ‘Eerder dan zich achter de revolutie te verschuilen om daarmee het werkloos toezien te rechtvaardigen, moet er worden geïnvesteerd in alle vormen van sociale strijd’.
Het isolement waarin aldus Goutte het anarchosyndicalisme nu zit, moet worden doorbroken, bijvoorbeeld met behulp van de al eerder genoemde parallelle organisatie met de syndicaten als basisorganisatie. Ze moeten, zegt hij, de trampoline worden in een sociaal revolutionair proces ten behoeve van een intramonde (een wereld in een wereld), van een tegenmaatschappij.
Thom Holterman
GOUTTE, Guillaume, Pour l’anarcho-syndicalisme, Contre toutes les dominations, Nada Éditions, Paris, 2016, 80 blz., prijs 8 euro.