Ga naar de inhoud

Blauwe Maandag tegen bestaansonzekerheid en arbeidsdwang

In 2008 publiceerde de Hamburgse groep Blauer Montag (Blauwe Maandag) het boek “Risse im Putz”, vrij vertaald “Scheur in de schone schijn”. Een inspirerend boek over de praktijk en de theorie van een politieke stroming die van onderop strijd voert rond arbeid en inkomen.

8 min leestijd
risse

 

(Het artikel verscheen oorspronkelijk op de website van doorbraak)

De Blauwe Maandag-groep komt voort uit de beweging van de jaren 80, zoals die zich toen in Hamburg manifesteerde. Binnen het scala aan initiatieven van uitkeringsgerechtigden en mensen met gelegenheidsbaantjes vormden de Schwarze Katze (Zwarte Kat)-groepen het meest radicale deel. Het symbool van de kat vormde een directe verwijzing naar de “wildcat strikes”, de wilde stakingen zoals die bekend waren van de arbeidersstrijd in de VS en Italië.

Belangrijk voor het ontstaan van de Schwarze Katze-groepen was enerzijds de maatschappelijke discussie over “de nieuwe armoede”, en anderzijds de autonome beweging en de kraakbeweging. Daarbij was met name de sociaal-revolutionaire discussie bepalend over de verbanden tussen de nieuwe massa-armoede, de wereldwijde mobilisering van arbeidskrachten, en de strijd van de autonomen en de wereldwijde onderklassen.(1)

De Schwarze Katze-groepen vormden een belangrijk deel van de autonomie als politieke beweging. Dat lag niet zozeer aan de aantallen actieve mensen, dat waren er ongeveer 100, maar aan hun offensieve collectieve optreden. De groepen beschouwden zichzelf als een onderdeel van de klassenrealiteit, wat in de praktijk betekende dat ze erop gericht waren om zich te verankeren en te verbreden in het dagelijks leven. Dat leidde, zoals te verwachten, vanaf het begin aan ook tot de onvermijdelijke discussies en confrontaties op het gebied van seksisme, racisme en homofobie. De groepen bezaten in de hoogtijdagen van 1986/1987 publieke trefpunten in vijf verschillende wijken in de stad. Die werden uit eigen middelen gefinancierd om onafhankelijk te kunnen zijn en blijven. Daarnaast hadden ze een scholingscentrum en bibliotheek, een eigen krant en diverse werkgroepen. De werkgroep arbeidsmarkt zou later de bakermat vormen voor de groep Blauer Montag. Groot opzien baarden de Schwarze Katze-groepen met hun optreden onder het motto “Voorwaarts en niet betalen!”. Ze gingen naar zwembaden, de bioscoop, het theater en popconcerten vanuit de gedachte om alvast een voorschot te nemen op de voorzieningen die voor iedereen beschikbaar en gratis zouden moeten zijn. Ze zagen zichzelf niet zozeer als voorbeeld voor anderen, maar wilden op een gelijkwaardige manier mensen bereiken. Daarom voerden ze ook directe actie bij bijvoorbeeld de Sociale Dienst, de vreemdelingenpolitie en uitzendbureaus, die door hen slavenhouders werden genoemd. Dat men veel wist van de regelgeving omtrent uitkeringen, bleek toen de Hamburgse Sociale Dienst in 1985 in een intern verslag opmerkte dat de mensen wel erg goed op de hoogte bleken van hun rechten. Dat leidde tot een onvoorziene toename van het aantal uitkeringen.

Nieuwe fabriek

De Blauer Montag-groep ontstond in 1993/1994 toen er in Duitsland binnen de context van vele discussies een hergroepering van radicaal-links tot stand kwam. De inzet was om de binnen links wijdverbreide tunnelvisie te overstijgen en verder te kijken dan het eigen groepje waarin men actief was. De bedoeling was om uit te zoeken “hoe het materiële leven en overleven binnen het kapitalisme wordt georganiseerd, enerzijds de discussie en confrontatie met loonarbeid en anderzijds de regulering van armoede en arbeidskrachten. Arbeid is een vorm van macht, controle en onteigening, een proces van onderwerping. Deze kritiek op arbeid gaat bij ons gepaard met een kritiek op de verzorgingsstaat, op de manier waarop de kapitalistische uitbuiting door mechanismen van de verzorgingsstaat wordt gereguleerd, hoe mensen op hun bruikbaarheid worden geselecteerd, hoe de onderwerping onder arbeid steeds opnieuw wordt afgedwongen en een bestaan zonder arbeid te hoeven verrichten systematisch wordt bestreden”. Blauer Montag was bedoeld als een overgangsproject richting een bredere linkse beweging. Zover is het helaas nooit gekomen.

Het boek “Risse im Putz” bevat artikelen en discussiebijdragen van de afgelopen 15 jaar, verdeeld in drie blokken, voorafgegaan door een inleiding. Het eerste blok gaat over arbeidsdwang, verzorgingsstaat en “de nieuwe fabriek”. Vanaf 1993/1994 vond er ook in Duitsland een grote aanval van staat en bedrijfsleven plaats op de lonen en arbeidsvoorwaarden in de industrie en op de sociale uitkeringen. In het parlement bestond daar feitelijk geen oppositie meer tegen. De vakbonden begeleidden de bezuinigingen vooral, en de sociale bewegingen van de jaren 80 waren uiteengevallen. Volgens Blauer Montag ging het bij deze sociale aanval niet zozeer om de daadwerkelijke bezuinigingen, maar meer om een disciplinerend en normerend heropvoedingsprogramma. Naast het gedwongen opleggen van arbeid aan uitkeringsgerechtigden, zou het economisch belang vooral gelegen hebben in het verhogen van de druk op de reguliere arbeidsverhoudingen.

Een ander discussiepunt betrof “de nieuwe fabriek”. Theorieën over het post-fordisme en de “lean-production” werden bediscussieerd en onderzocht. In tegenstelling tot wat ‘linkse’ industriesociologen graag deden voorkomen, bleken de nieuwe managementmethoden in de praktijk vooral op een verhoging van de arbeidsdruk neer te komen. Maar die methoden bleken het verzet van arbeiders in fabrieken niet te kunnen breken. Integendeel, de productie leek er juist storingsgevoeliger door te worden. Succesvolle stakingen van arbeiders in autofabrieken in de VS en Italië toonden dat onder meer aan.  

Blauer Montag trok uit de onderzoeken drie conclusies. Ten eerste dat nieuwe managementmethoden in de organisatie van het productieproces altijd een poging vormen om de productiviteit te verhogen en meer controle over de arbeid te verkrijgen. Ogenschijnlijke winst aan autonomie en meer zelfbeschikking wordt altijd aan de logica van productiviteit en kapitalistische productie verbonden. Ten tweede zijn deze veranderingsprocessen open en omstreden, en dus liggen de uitkomsten ervan niet vast. En ten derde vormen de industriële kernsectoren nog altijd een belangrijke factor voor de ontwikkeling van sociale bewegingen, ook en vooral wanneer de herdefiniëring van “normale arbeid” maatschappelijk wordt bevochten.

Rond 1997/1998 was Blauer Montag betrokken bij een initiatief van linkse vakbondsactivisten rond de toenemende bestaansonzekerheid van groepen arbeiders. Tegelijk werkte men mee aan een congres van de groep Für eine linke Strömung (FelS) over basisinkomen en radicale arbeidstijdverkorting. Op basis van ervaringen in beide initiatieven concludeerde Blauer Montag dat er met behulp van deregulering van de arbeidsmarkten en het afnemen van rechten van loonafhankelijken enerzijds, en een sterke druk op de sociale uitkeringen anderzijds, een groeiende dwang werd uitgeoefend tot het verrichten van arbeid. Dat veroorzaakte een toenemende bestaansonzekerheid, die daarmee niet meer afgedaan kon worden als een fenomeen waar uitsluitend “randgroepen” mee te maken hadden. Alle loonafhankelijken werden er namelijk door geraakt. Het verzet en de strijd tegen deze nieuwe aanval vormde zodoende ook niet slechts een aangelegenheid van een specifiek klassensegment. Vanuit die analyse plaatste Blauer Montag enkele vraagtekens bij de praktijk van de twee initiatieven. Men zag niets in een appèl op de staat, en stelde dat de eisen geformuleerd op het FelS-congres weliswaar belangrijk waren, maar dat deze niet werden gedragen door actieve groepen en dus geen effect zouden kunnen hebben.

Flexibilisering

Eind jaren 90 voerden Denemarken en Nederland een “activeringspolitiek” die als lichtend voorbeeld voor Duitsland werd gepresenteerd door de progressieve regering van sociaal-democraten en Groenen. Blauer Montag organiseerde daarover een congres. De groep stelde dat Duitsland gemoderniseerd werd via een progressief kapitalistische politiek van toenemende arbeidsdwang en dus lagere lonen in het binnenland, en het tegelijk internationaal actief meedoen aan de niet-verklaarde aanvalsoorlog tegen Joegoslavië. Ook onderzocht Blauer Montag de door de media zo bejubelde IT-hype en dienstensector-boom. Dat werd vergemakkelijkt doordat een aantal groepsleden zelf  binnen deze sector werkzaam was, evenals tal van hun vrienden en vriendinnen. Voor de groep maakten deze ontwikkelingen deel uit van de omstreden deregulering en flexibilisering van de arbeidsverhoudingen. Onderzocht en bediscussieerd werden ook  nieuwe managementtechnieken als de “indirecte sturing” van werknemers, en de stormachtige groei van de “zelfstandigen zonder personeel” (zzp-ers). Het toentertijd hippe discours over “immateriële arbeid”, dat internationaal vooral bekend werd via de bestseller “Empire” van Michael Hardt en Toni Negri, werd door Blauer Montag eveneens geplaatst binnen de context van de veranderende arbeidsverhoudingen.

Na de verkiezingsoverwinning op 23 september 2001 in Hamburg van rechts-populist Ronald Schill voelde links in de stad zich machteloos en oppositie bleek weinig effect meer te hebben. Volgens Blauer Montag kwam dat vooral doordat er vrijwel geen veranderingen meer plaats vonden in de sociale politiek. De komst van Schill zorgde ervoor dat het groeiende racisme en de rechtse retoriek meer en meer ingepast werden in de bestaande “activeringspolitiek” van de gevestigde partijen. De rol van de rechts-populist raakte daarmee enkele jaren later uitgespeeld.

Bestaansonzekerheid

Met de opkomst van Umsonst (Voor niets)-groepen in Berlijn, Hamburg, Keulen, Kiel en Dresden in 2003 kwam er weer een discussie op gang over de politiek van “toeëigening”, precies zoals die eerder door Schwarze Katze-groepen in de jaren 80 gevoerd en in praktijk gebracht werden. De inbreng van Blauer Montag ging met name over hoe dit soort campagnes breder konden worden gemaakt. Het thema bestaansonzekerheid werd zo herontdekt, vooral door studenten-activisten die zich eerder met het organiseren van EuroMayDay hadden beziggehouden. Op basis van ervaringen in het verleden en betrokkenheid bij discussies en acties nu, formuleerde Blauer Montag een aantal punten van kritiek op de nieuwe bewegingen.
(1) Er zouden tegenwoordig onjuiste tegenstellingen worden gepresenteerd, zoals bijvoorbeeld van vast werk versus uitzendwerk.
(2) Daardoor wordt de analyse en strijd ten onrechte beperkt tot slechts een deel van alle mensen die last hebben van bestaansonzekerheid.
(3) Ook zou er een onhoudbare gelijkstelling als “precairen” plaatsvinden van zeer uiteenlopende groepen als schoonmakers en academici die werken op projectbasis.
(4) Activisten zouden daarnaast onkritisch en gedepolitiseerd omgaan met de eigen bestaansonzekerheid, en het onvoldoende thematiseren van het verlies aan collectiviteit zou leiden tot steeds meer op de markt gerichte bezigheden.
(5) En tenslotte zou een kritische opstelling tegenover de vakbonden steeds meer vermeden worden. Dat zou blijken uit de volstrekt kritiekloze omarming van oude “nieuwe” technieken als organizing.

“Risse im Putz. Autonomie. Prekarisierung und autoritärer Sozialstaat”, Gruppe Blauer Montag. Uitgeverij: Assoziation A, € 14,00. ISBN: 9783935936729.

Noot
1. De nummers 10 en 11 van het tijdschrift “Autonomie Neue Folge”, respectievelijk over “Antiimperialismus in den 80-ern” en “Neue Armut. Zwang zur Arbeit” van oktober en november 1982 waren voor de discussie van groot belang.