De Actualiteit Van Guy Debord
De concepten die door Guy Debord (1931-1994), een van de oprichters van de Situationistische Internationale, uitgewerkt werden, te beginnen bij die van het ‘spektakel’, worden goed genoteerd op de beurs der ideeën. Maar er werd nog lang niet alles uitgehaald wat erin zit, aldus de Duits- en Franstalige filosoof Anselm Jappe. Deze publiceerde onder meer boeken als De avonturen de koopwaaren De zichzelf verorberende maatschappij, Kapitalisme, mateloosheid en zelfdestruktie. Gelet op dit type teksten is het niet vreemd dat hij zich ook met Guy Debord bezighoudt. In het nieuwe Franse tijdschrift Le Nouveau Magazine littéraire schreef hij over hem. De Belgische libertaire auteur Johny Lenaerts maakte daar een mooie vertaling van, die u hieronder aantreft.
(Vertaling door Johny Lenaerts, oorspronkelijk verschenen bij Libertaire Orde)
Anselm Jappe: Guy Debord heeft dikwijls gezegd dat hij zichzelf, méér dan iets anders, beschouwde als een ‘strateeg’. En inderdaad heeft de belangstelling die hij meer dan vijftig jaar na de publicatie van zijn hoofdwerk, De spektakelmaatschappij, blijft wekken, veel te maken met zijn vermogen om met een minimum aan inspanningen te verkrijgen wat hij wilde. Op die manier is hij erin geslaagd om zijn stem tegen het ‘spektakel’ te verheffen zonder een podium te beklimmen, zoals de andere gezworen vijanden van de bestaande orde dat onvermijdelijk achtten: Debord vertoonde zich nooit in het publiek, gaf geen enkel interview, schreef niet in de pers, communiceeerde enkel door middel van de middelen die hij zelf gekozen had (het tijdschrift Internationale Situationniste, zijn boeken en zijn films, die gesteund werden door bevriende producers en uitgevers). Kortom, hij was onbereikbaar.
Dat heeft veel bijgedragen aan de mythe die hij rond zichzelf kon creëren. Tot aan zijn zelfmoord in 1994 slaagde hij erin zijn ‘slechte reputatie’ (titel van zijn laatste boek, uit 1993) van subversief element waar men beter niet mee omgaat, te verdedigen. Dat was reeds haast uniek. Maar onmiddellijk na zijn overlijden begon de verspreiding van zijn ideeëngoed op een manier die soms grensde aan pantheonisering en die van hem een ‘groot Frans auteur’ maakte, over het algemeen ten koste van de subversieve inhoud van zijn leven en zijn werk. Momenteel beroepen de meest uiteenlopende milieus zich op hem of herhalen ze zijn ideeën, zonder er soms de oorsprong van te kennen. Kunstenaars van allerlei slag beoefenen de ‘psychogeografie’ of het ‘ronddolen’ (er bestaat zelfs een app voor mobiele telefoon!), hackers beroepen zich op de ‘verdraaiing’, en de eerste de beste politicus gaat tekeer tegen de ‘spektakelmaatschappij’. Op dezelfde manier worden dikwijls de meest uiteenlopende contestatievormen die zich baseren op de media, van de Yes Men tot Pussy Riot of Act Up, beschouwd als opvolgers van de situationisten.
‘Het kapitaal’ van zijn tijd
Het zou nutteloos zijn te willen bepalen wie werkelijk de situationistische fakkel blijft verderdragen en wie er een vulgaire ‘recuperator’ van is. Uiteraard vinden we de invloed van Guy Debord terug in duizend-en-één vertogen die hij nooit zou goedgekeurd hebben. Moeten we daaruit concluderen dat zelfs de grote rebel uiteindelijk een personage als alle anderen van het spektakel geworden is, een mooi onderwerp voor universitare colloquia, en weldra ook voor het examenprogramma? Of moeten we hem de rol van ‘profeet’ toedichten? Hij heeft de alomtegenwoordigheid van de televisie aangekondigd in een tijd toen er nog maar drie televisiekanalen in zwartwit bestonden. Hij heeft de ineenstorting van de Sovjet-Unie voorspeld toen die in het Westen nog beschouwd werd als een gevaarlijke geopolitieke en technologische rivaal van de Verenigde Staten. Hij heeft geanticipeerd op de convergentie van de oude democratieën en dictaturen in nieuwe vormen van autoritarisme (wat sommigen momenteel de ‘democraturen’ noemen) of ook de toename van foutieve of onverifieerbare informatie, het momenteel beruchte fake news. Een profeet? Een visionair? Natuurlijk ja. En dat is niet niks. Maar hem vastpinnen op die rol van ‘voorloper’ impliceert ook stiekem het idee dat anderen nà hem hetzelfde gezegd hebben, maar beter.
Bestaan er dus domeinen waarin Guy Debord ons nog iets te zeggen heeft, waarin hij voor ons onontgonnen paden kan openen? Op de eerste plaats dienen we steeds voor ogen te houden dat het spektakel waar hij het over heeft niet beperkt blijft tot de media. Het heeft betrekking op elke levensvorm waarin er een structurele scheiding tussen actoren en toeschouwers, tussen organisatoren en georganiseerden optreedt. Het spektakel schuilt in de passiviteit van het merendeel van de mensen die zich ertoe beperken de beelden te beschouwen, in een brede betekenis, van het leven dat het economisch systeem hen verhindert echt te beleven. Dat is niet enkel het geval in de cinema maar ook in de politiek, waar we anderen laten ageren in onze plaats. Wij consumeren de waren niet voor hun gebruikswaarde maar voor het geluk dat ze op een bedrieglijke manier beloven. En zelfs de kunst en de cultuur doen niets anders dan ons passies en ‘situaties’ te tonen die wij niet rechtstreeks beleven – niet omdat dit onmogelijk zou zijn maar omdat de kapitalistische economie ons verplicht ons leven door te brengen met werken en ons aan zijn vereisten aan te passen. Het spektakel betekent ‘vervreemding’ in de marxistische betekenis van het woord: een onbewuste projectie van collectieve menselijke krachten op een externe factor die heerst over de mensen die haar geschapen hebben. En in dit opzicht is de huidige maatschappij ongetwijfeld nog veel méér ‘spectaculair’ dan die van 1967.
Momenteel bestaat er dus een radicale maatschappijkritiek zoals die van de ‘waardekritiek’ die, zonder rechtstreeks af te stammen van de situationistische theorie, er de vereiste van een onvoorwaardelijke kritiek van de maatschappelijke totaliteit van overneemt. Haar centraal analytisch concept, de ‘fetisjisering van de waar’, berust op een interpretatie van Marx die dikwijls nauw verwant is aan die van Debord. Het Comité invisible, dat aan de basis ligt van het pamflet De komende opstand (2007), is een andere hedendaagse vorm van globale kritiek die de situationistische mentaliteit, met name op het vlak van de stijl, wil overnemen.
Debord ontwikkelt zijn analyse van de kapitalistische maatschappij op basis van een herlezing van Marx, dat een van de beste manieren blijft om nog zijn concepten te gebruiken. Hij begint De spektakelmaatschappijmet de eerste zin van Het kapitaal, dat precies een eeuw eerder gepubliceerd werd, maar hij vervangt het woord ‘waar’ door dat van ‘spektakel’. Hij beoefent daarbij datgene wat hij ‘verdraaiing’ noemt. Hij tracht aldus de theorie van Marx te actualiseren, zelfs Het kapitaal van zijn eigen tijd te schrijven, waarbij hij rekening houdt met de veranderingen die er plaatsgevonden hebben in wat hij een kapitalistische maatschappij blijft noemen. Hij beschrijft de nieuwe vormen van ‘klassenstrijd’ die niet meer noodzakelijkerwijs rond economische eisen draaien: de nieuwe proletariërs willen de controle over hun leven heroveren. Ze verzetten zich niet enkel tegen de klassieke uitbuiting maar eveneens tegen de nieuwe hiërarchieën die door de bureaucratieën ingesteld worden, hetgeen de afwijzing van de ‘arbeiders’-partijen en –vakbonden impliceert.
Kapitalistische esthetica
Debord was vooral vernieuwend doordat hij de marxistische begrippen van waar, ruilwaarde, geld en arbeid in het centrum van zijn analyses plaatste, begrippen die het traditionele marxisme haast volledig genegeerd had. Terwijl de orthodoxe marxisten in termen van verdeling van het arbeidsproduct dachten, keerde hij terug naar de productieve basis waarop deze tot stand komt. En vertrekkende van daaruit ontwikkelt hij een onvoorwaardelijke kritiek op de westerse ‘consumptiemaatschappij’ waarin de overvloed van waren, of ze nu materieel zijn of de vorm van beelden aannemen, het direct beleefde leven vervangt (het ‘diffuus spectaculaire’). Met een scherpzinnigheid die in zijn tijd zeldzaam was heeft hij daaruit kunnen afleiden dat de totalitaire regimes, waar hij ook het China van Mao toe rekende, slechts armere versies van het mondiale spektakel waren, en niet radicaal verschilden van de ‘democratische’ wereld (het ‘geconcentreerd spectaculaire’).
Men zou ongetwijfeld kunnen opwerpen dat, zelfs indien hij heeft kunnen vermijden op persoonlijk vlak ‘gerecupereerd’ te worden, zijn ideeën, net als die van vele andere auteurs en actoren van Mei 68, bijgedragen hebben aan de ontwikkeling van het postmoderne kapitalisme. Terugblikkend verschijnt de wereldwijde beweging van 68 immers als een modernisering van de archaïsche bovenbouw van die tijd, met name op het vlak van de ‘zeden en gewoonten’ en van de individuele vrijheid, door hun aanpassing aan de feitelijke toestand die door de ‘fordistische’ fase van de economie gecreëerd was. De situationistische synthese van een ‘artistieke kritiek’ en een ‘politieke kritiek’ (die gedurende een eeuw veeleer afzonderlijk voorkwamen – aan de ene kant het surrealisme en aan de andere kant de communistische partij – leverden het meest typische voorbeeld) was in de jaren zestig revolutionair en leek de voltooiing te zijn van een lange geschiedenis van zowel politieke als artistieke avantgardes. Met verloop van tijd zou ze kunnen beschouwd worden als de (in dit geval onvrijwillige) voorloper van het hedendaags ‘esthetisch kapitalisme’ of van de ‘derde geest van het kapitalisme’ (volgens de uitdrukking van de sociologen Luc Boltanski en Eve Chiapello), gebaseerd op een opwaardering van de ‘creativiteit’ en van de individuele ‘autonomie’ die de strikte en piramidale hiërarchieën, die inmiddels verouderd zijn, vervangen.
De ideeën van Guy Debord zijn evenwel veel te radicaal en zijn te zeer gericht tegen de totaliteit van het kapitalisme om te kunnen bijdragen aan diens modernisering. Vanaf 1967 beweerde hij dat het spektakel aan de ‘werkers’ enkel de keuze overliet ‘de totaliteit van hun ellende af te wijzen, of niets’, en in zijn latere werken is de toon nooit veranderd. Enkele jaren na deze publicatie ontdekt hij het belang van de ecologische kwestie en breekt hij definitief met zijn oude vertrouwen in de technologische vooruitgang als basis van een mogelijke maatschappelijke emancipatie. Tot aan het eind van zijn leven zal hij, met name in Commentaar op de spektakelmaatschppij (1988), de steeds waanzinniger en steeds meer zelfdestructievere dwaasheid van het spektakel aanklagen. Tussen de meest ‘profetische’ aspecten van zijn denken bevindt zich immers zijn sensibiliteit voor de ecologische catastrofe. Met de 61 stellingen over de Situationistische Internationale en haar tijd, dat in 1972 gepubliceerd werd en dat een jaar voordien geanticipeerd werd door een eerste ontwerp onder de titel La Planète malade, is hij een van de allereersten om in te zien dat de kapitalistische logica onvermijdelijk leidt naar de vernietiging van de natuurlijke basis van het leven. Geen enkele partiële verandering, zoals toen reeds door de pas ontstane ecologische bewegingen bepleit werd, kan er volgens hem een einde aan maken – enkel een uitstap uit de geautomatiseerde economie zou dat kunnen. Deze economie is op een fatale wijze ertoe veroordeeld zoveel mogelijk te produceren: de ‘geïntegreerde slijtage’ maakt de cyclische vernieuwing van de productie en de consumptie mogelijk, maar ‘de cumulatieve realiteit van deze productie, die onverschillig staat tegenover nut of schadelijkheid, in feite onverschillig tegenover haar eigen macht die ze wil negeren, heeft zich niet laten verdringen en komt terug in de vorm van milieuverontreiniging’.
Ecologische catastrofe
Op een ogenblik waarop, in het spoor van de publicatie van het rapport van de Club van Rome (1972), de media schoorvoetend beginnen te schrijven over de ‘grenzen aan de groei’, schetst Guy Debord in dit geschrift reeds een indrukwekkend beeld van de ‘hinder’ die de spectaculaire economie veroorzaakt. En hij stelt dat de strijd tegen de ecologische catastrofe voortaan de belangrijkste motor van de revolutionaire bewegingen zal vormen, omdat het zal gaan om een strijd voor het overleven van de mensheid zelf. Indien hij in 1972 nog aan het ‘proletariaat’ de historische rol toeschrijft om daar een einde aan te maken, zal hij in de daarop volgende jaren en decennia evenwel niet langer een specifieke actor, een ‘revolutionair subject’ aanwijzen, dat in staat zou zijn het spektakel en zijn rampen uit te schakelen. Hij heeft weliswaar niet zijn analyse zo ver doorgedreven tot de marxistische formule van de waarde van de waar als ‘automatisch subject’ dat de maatschappij in de plaats van de menselijke subjecten zou leiden, maar hij heeft wel het verdwijnen vastgesteld van de maatschappelijke vormen die een obstakel voor het spektakel zouden kunnen betekenen. Daarom worden zijn laatste werken dikwijls ‘pessimistisch’ genoemd. Het idee van de ecologische catastrofe gaat bij hem gepaard met een radicale kritiek van de technologie, waarvan onder andere zijn samenwerking in de jaren tachtig met het tijdschrift Encyclopédie des nuisances getuigt. Volgens hem heeft de wetenschap zelf haar oude emancipatorische rol opgegeven en heeft ze zich ten dienste gesteld van een economie die totaal irrationeel en oncontroleerbaar geworden is, zelfs in vergelijking met de oudere stadia van het kapitalisme. Daarvan leverde in zijn ogen de kernenergie een bijzonder treffend voorbeeld.
Wat kunnen we dus momenteel met Guy Debord aanvangen? Een ‘orthodoxie’ vanuit zijn intuïties opstellen zou contraproductief zijn; en hem reduceren tot het zoveelste hulpstuk van het culturele warenhuis van de postmoderniteit zou een belediging voor zijn nagedachtenis betekenen. Het zou veeleer beter zijn de hedendaagse realiteit te benaderen met de werktuigen die hij voor ons ontworpen heeft. De belangrijkste taak die hij aan de mensheid toeschreef bestond erin uit een economie te stappen die zich losgekoppeld heeft van de mensen die haar ontwikkeld hebben. En deze vereiste lijkt urgenter dan ooit in een tijd waarin economische crisis, ecologische crisis en energiecrisis samensmelten in één enkele grote Crisis (met hoofdletter) die voor zijn opheffing radicale ideeën (d.w.z. ideeën die de problemen bij de wortel aanpakken) zoals die van Guy Debord nodig heeft. De grootste actuele betekenis van Guy Debord moet nog komen.
Anselm Jappe
[Uit: ‘Le Nouveau Magazine littéraire’, Nr 4, april 2018. Vertaling: Johny Lenaerts.]
Verder lezen:
De filosoof Anselm Jappe is o.a. de auteur van Guy Debord (Denoël) en recentelijk van La Société autophage. Capitalisme, démesure et autodestruction (La Découverte, 2017).
Guy Debord, De spektakelmaatschappij & Commentaar op de spektakelmaatschappij, Utrecht: Uitgeverij IJzer, 2015.