Ga naar de inhoud

Edouard Louis: ‘Wat het leven met de politiek doet’

Wat is de erfenis van Pierre Bourdieu vandaag de dag? Over die vraag buigen auteurs als Didier Eribon, Frédéric Lordong, Annie Ernaux en Geoffroy de Lagasnerie zich in de bundel ‘Pierre Bourdieu. Weerspannigheid als erfenis’. De bundel werd samengesteld door Edouard Louis. Hij schreef ook het inleidende essay ‘Wat het leven met de politiek doet’, voor deze bundel. Uit dit essay komt volgend fragment.

6 min leestijd

(Door Edouard Louis, bron DeWereldMorgen)

Ik heb lang gedacht dat de politiek de naam was van een vloek. Een vloek die de armen trof, ‘de kleine man’ zoals bij ons thuis werd gezegd, generatie na generatie, een beetje naar het voorbeeld van de tragedies van Sophocles en Euripides, die ik op latere leeftijd las, waarin de individuen uit eenzelfde geslacht om de beurt worden vervolgd, de een na de ander, zonder aan die vervolging te kunnen ontkomen, zonder te kunnen vluchten, want er is geen elders, er bestaat niets buiten de vloek, verzet of juist de grootste onderworpenheid hebben beide dezelfde gevolgen voor hun leven. Ik dacht dat de politiek het alleen op de armen had gemunt, voor zover diezelfde politiek, simpelweg in tegenstelling daarmee, geen betrekking had op de rijken, dat was althans de indruk die ik kreeg als ik ze – de bourgeoisie, de heersenden of hoe je ze ook wilt noemen – gadesloeg.

In mijn kinderjaren veranderde de politiek alles. Ze boezemde ons angst in (als ik zeg ‘angst’ heb ik het niet over een vage vrees of een gevoel van verwarring zoals je die in de heersende klassen tegenkomt naar aanleiding van een nieuwe hervorming, maar over een ware angst, een staat van verslagenheid door het zekere besef dat we niet meer zouden kunnen rondkomen, dat we ‘het eind van de maand niet zouden halen’). We waren bang voor hervormingen die sociale voorzieningen zouden opheffen en voor beslissingen van de overheid om bepaalde medicijnen niet meer te vergoeden, en omgekeerd vierden we maandenlang het feit dat er nieuwe sociale voorzieningen waren gecreëerd; maandenlang, dag in dag uit, spraken we er verheugd over, in het café, bij de bakker of op het dorpsplein (een pas geasfalteerd pleintje, een monument ter nagedachtenis aan de gevallenen van de Eerste Wereldoorlog zoals je die in veel Franse dorpen tegenkomt, aan de voet begroeid met mos en klimop, de kerk, het stadhuis en de school die het pleintje omringen). ‘Straks hoeven we niet meer elk dubbeltje om te draaien,’ zeiden we. Toen op een dag de jaarlijkse schooltoelage flink was gestegen, riep mijn vader, met een blijdschap die hij zelden liet zien omdat zijn rol als ‘man des huizes’, zoals hij zichzelf noemde, hem er het grootste deel van de tijd toe dwong zijn gevoelens – het gevoel van blijdschap in elk geval – verborgen te houden: ‘Zondag gaan we naar het strand’, en we zijn inderdaad met zijn zessen vertrokken in de vijfpersoonsauto, ik zat in de kofferbak, dat wilde ik het liefst. Die dag voelde als één groot feest.

Ons leven volgde het ritme van de politiek (*1). De politiek trok altijd als een storm over het dagelijkse leven en later, als volwassene, ben ik die storm niet meer tegengekomen in de meer bevoorrechte werelden of klassen, ik heb die breuk daar niet gezien, niet ten tijde van regeringswisselingen of wanneer er een grote hervorming werd aangenomen, vandaar mijn overtuiging, waaraan ik vrij lang heb vastgehouden, dat de politiek alleen betrekking had op de overheersten.

Vervolgens begreep ik dat dit idee deels onjuist was. In de geschiedenis heeft de politiek het mogelijk gemaakt juridische kaders, beschermende maatregelen en bestaans- en ontwikkelingsvoorwaarden voor minderheden – die tot de economische heersende klassen kunnen behoren – tot stand te brengen, en het is vooral ook zo dat de politiek heel vaak het middel vormt voor de heersenden om hun voorrechten en hun overheersing te waarborgen. Maar het idee heeft me niet losgelaten, en ondanks alle tegenargumenten die ik kan bedenken komt het regelmatig weer bij me op, het lukt me niet om het uit te bannen, want ik geloof dat dit idee – ondanks alles wat ertegenin kan worden gebracht – iets van waarheid bevat over de relatie tussen politiek en sociale klassen, en om preciezer te zijn, over de differentiële effecten van de politiek naargelang de kwetsbaarheid van de individuen waarop ze betrekking heeft. Ik zou hier willen proberen dit sociologisch verschijnsel binnen een bourdieuaans kader te analyseren.

Ik kan zeggen dat een van de ervaringen die voor mij het meest opvallend en onthutsend zijn geweest, toen ik de wereld van mijn arme, provinciale (en zelfs dorpse) kindertijd verliet om in Parijs te gaan studeren en ik plotseling in contact kwam met Parijse bevoorrechte milieus, de constatering was dat de heersende klassen, onder welke regering dan ook, op een paar zeer uitzonderlijke momenten na (en dan nog) – dat wil zeggen revoluties, die zeer zeldzame ‘kritieke momenten’ waarover Bourdieu spreekt in Homo academicus(*2 ) – hun dominante positie blijven behouden, de rijken blijven rijk, politieke veranderingen leiden niet tot verandering van hun leven. Ze klagen over regeringen, ja, ze hebben het over ‘crisissen’, ze hebben het over ‘angst’, maar hun leven blijft hetzelfde, het verandert niet, of nauwelijks(*3).

Ik heb altijd een soort onbegrip gevoeld wanneer, in mijn leven na mijn kindertijd, vrienden met wie ik in een restaurant at zeiden ze dat ze ‘geen geld meer’ hadden, terwijl we in het restaurant zaten en aanstalten maakten om een etentje te betalen. De eerste paar keer was ik echt van mijn stuk gebracht. Als ik mijn moeder, tien jaar eerder, hoorde zeggen dat er ‘geen geld meer’ was, wilde dat zeggen dat er niets meer in haar kleine leren portemonnee zat en dat er bij één van mijn tantes moest worden aangeklopt, die een paar huizen bij ons vandaan woonde, met de vraag of ze ons een pak pasta en wat geraspte kaas wilde geven. Door de klasse waartoe ik behoorde, door mijn afkomst, waren mijn definities van ‘geen geld meer’, van het niets, de leegte, totaal anders, en de politiek had een beslissende rol daarin. 

Noten:

(*1) Dat wil zeggen dat ons ritme werd bepaald door anderen, door de buitenwereld. Pierre Bourdieus prachtige beschouwingen over de relatie tussen tijd en macht zijn te lezen in: Pierre Bourdieu. Méditations pascaliennes. Parijs: Seuil, 1997, met name vanaf p. 247.

(*2) Pierre Bourdieu. Homo Academicus. Parijs: Éditions de Minuit, 1984.

(*3) We zien dus hoe weinig steekhoudend de steeds herhaalde sociologische analyses zijn die stellen dat de leefwijzen van de volksklassen ‘stabiel’ zijn en de bestaanskaders van de bevoorrechte klassen daarentegen onstabiel.

Het boek ‘Pierre Bourdieu. Weerspannigheid als erfenis’ – en dus ook dit inleidende essay van Edouard Louis – is vertaald door Ilse Barendregt.