Ga naar de inhoud

Onderzoek, en dan …

Een boek met artikelen over positie en strategie van de vakbeweging

8 min leestijd

(Door Hans Boot, oorspronkelijk verschenen op solidariteit.nl)

Een wat saaie, maar veelbelovende titel Positie en strategie vakbeweging. Beschouwingen, analyses en voorstellen; juni 2018. Een bundel van dertien artikelen met in de inleiding de uitnodigende verwijzing naar “aanzienlijke verschillen van mening, inzicht en kennis”. Helaas bleven die verschillen naast elkaar staan en daarmee ook de conclusies. Vakbondsleden konden uiteraard niet ongenoemd blijven, zij het meestal als voorwerp van beleid en zelden als onderwerp. Alles bij elkaar lezenswaardig met een wel erg open einde.

Voor de redactie tekenden Saskia Boumans, werkzaam bij de FNV als beleidsadviseur en Wim Eshuis, als onderzoeker verbonden aan het Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging in samenwerking met de FNV, de Burcht – de uitgever. De kersverse publicatie is het resultaat van een drietal bijeenkomsten, nadat een eerdere conferentie (november 2016), zo vertelde Saskia tijdens de presentatie van 12 juni jongstleden, “interessant” en “gezellig” was, maar “nogal ongeleid”. Het boek zou moeten bijdragen aan een “gemeenschappelijke taal en ruimte voor reflectie”, want daaraan zou het de FNV ontbreken. Onvruchtbaar stonden twee culturen tegenover elkaar. Die van bedachtzame aanhangers van het poldermodel en de daarmee samenhangende compromissen enerzijds en op acties en staking gerichte en tegen de stroom in roeiende doeners anderzijds. Wat leren de artikelen hierover, de meeste komen ter sprake.

Ongenadige kritiek

Met name enkele bijdragen van mensen zonder een functie in de vakbeweging legden in keurige bewoordingen het FNV-beleid van jaren op de snijtafel. Bijvoorbeeld over de bemoeienis met de pensioenen: De vakbond dient het niet-aanvalsverdrag met de financiële sector op te zeggen. Het is ook eigenlijk geen verdrag meer, maar een onderwerping (David Hollanders – econoom, Universiteit van Amsterdam). Of over de afnemende macht van de vakbonden: Maar het is wel zaak de vinger te leggen op hoe het kómt dat de vakbeweging aan macht heeft ingeboet. (…) Afnemende ledentallen zijn een gevolg, geen oorzaak (Mirjam de Rijk – publicist). Beide artikelen vallen overigens buiten de tweedeling van de ‘culturen’. Wel is de kritiek op het polderoverleg ongenadig. De deelname aan de pensioenfondsen krijgt een oordeel dat in het algemeen op de FNV van toepassing kan worden verklaard: meebewegen, meedenken, oftewel meedoen heeft niet gewerkt (Hollanders). Decennialang is onvoldoende tegengas gegeven aan poldermythes als ‘winst wordt gebruikt voor investeringen, dus winst is goed voor de werkgelegenheid’ (De Rijk).

Ook een derde ‘buitenstaander’ laat zich niet vangen in ‘het één of het ander’. Het openingsartikel bespreekt het fenomeen neoliberalisme dat ingeleid wordt aan de hand van zijn lange geschiedenis (vanaf eind jaren dertig) van verdediging van de vrije markt tegenover overheidsbemoeienis en verzorgingsstaat. In Nederland stil, min of meer geruisloos, maar in vergelijking met andere Europese landen drastisch doorgevoerd. Gekanaliseerd door de corporatistische traditie van de vakbeweging door deelname als sociale partner in nationale overlegstructuren: embedded neoliberalisme (Merijn Oudenampsen – socioloog/politicoloog, onderzoeker Universiteit van Amsterdam).

Teloorgang overlegmodel

De bijdrage van een ‘insider’ De tijd van polderen is voorbij zou model kunnen staan voor die ‘andere cultuur’, maar dan wel zonder de platte typering tijdens de boekpresentatie “niet zeiken maar doen”. Hier is de stelling, ontleend aan de dagelijkse vakbondspraktijk, dat onze overlegeconomie is overgegaan in een bikkelharde onderhandelingseconomie (Roel Berghuis – sectorhoofd vervoer FNV). De vrije markt heeft het ‘win win overleg’ om zeep geholpen. De FNV voorzag deze ontwikkeling echter niet. Een fundamentele draai is nodig: leden bepalen het beleid en nemen besluiten op alle niveaus, van bedrijf en keten tot sector en regio. Het congres van de FNV in 2017 heeft deze visie niet overgenomen. Een bijna logisch gevolg lijkt dat andere ‘interne’ bijdragen veel weg hebben van een rechtvaardiging van het lopende beleid. Of positiever: soms een bevestiging van geboekte resultaten. Een voorbeeld daarvan is, geïnspireerd door de vrouwenbeweging: de versterkte positie van vrouwen op de arbeidsmarkt, de realisering van hun economische zelfstandigheid en de financiering van de kinderopvang in de cao (Saskia Boumans/Wim Eshuis).

Zoals gezegd, de verschillende benaderingen in de bijdragen blijven naast elkaar staan. Met als gevolg dat de mogelijkheden van een ‘mengvorm’ van of interactie tussen de veronderstelde culturen letterlijk onbesproken blijven. Terwijl toch zeker één artikel een dergelijke benadering behandelt. Daarin wordt vastgesteld dat op het gebied van de migratie de actieve invloed van de vakbeweging in de sociaaleconomische besluitvorming is afgenomen door afkalving van het overlegmodel, door toegenomen deregulering, door gestegen grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit en flexibilisering (en precarisering) van arbeid (Lisa Berntsen – socioloog Universiteit van Tilburg, Judith Roosblad – onderzoekscoördinator ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid). Tegelijkertijd wordt het belang benadrukt van vier FNV-campagnes die de positie van migrantarbeiders op de werkvloer trachten te versterken. Met als één van de conclusies dat de opbouw van vakbondsmacht op beide niveaus gehinderd wordt door de heersende ontregeling van de arbeidsverhoudingen.

En de leden

Hoewel (nog) niet uitgewerkt, onderkent Roel Berghuis de beslissende betekenis van de leden in de ontwikkeling en uitvoering van het beleid. Uitgewerkt, en uitzonderlijk in het geheel van de artikelen, richt Wim Eshuis zich op concrete vakbondspraktijken door leden op bedrijfsniveau. Daar worden besluiten genomen en is de bond herkenbaar op de werkvloer. Tot slot ben ik niet zo onder de indruk van de effectiviteit van landelijke en sectorale afspraken, als die niet gerelateerd zijn aan beïnvloeding op bedrijfsniveau. Naast de traditionele spanningen tussen ondernemingsraad en vakbondswerk, zijn de positieve ervaringen met het ‘werknemersonderzoek’ leerzaam, evenals de directe belangenbehartiging van ‘werkslachtoffers’ (mensen met bijvoorbeeld gezondheidsschade door hun werk).

In het verlengde van deze ledenbenadering pleit Wim Eshuis, gezien de ervaren beperkingen van wetenschappelijk onderzoek, in een andere bijdrage voor onderzoek naar vakbondsstrategie als een gezamenlijke activiteit van onderzoekers en ‘vakbondsmensen’ uit de praktijk. Hij illustreert dat aan een zestal recente onderzoeken.

Dit pleidooi lijkt niet gevolgd te worden in de bijdrage om de strategie en de praktijk van de vakbeweging te onderzoeken vanuit een historisch en breed analytisch perspectief (Moira van Dijk en Matthias van Rossum – beiden als onderzoeker verbonden aan het IISG). Terecht wordt opgemerkt dat in het onderzoek over de vakbeweging vragen naar beleidsvorming en vraagstukken rond de cao domineren ten koste van de aandacht voor vakbondsstrategie, vakbondshandelen op bedrijfs-, sector- of regionaal niveau, en de effectiviteit van acties, actiemiddelen en organisatievormen. Opvallend is echter dat in een korte historische schets ‘vakbondsmensen uit de praktijk’ vrijwel ontbreken. En dat niet alleen – maar dat geldt voor vrijwel alle artikelen – aan kritische leden wordt geen woord besteed. Hun visie, activiteiten, organisatievormen, ervaringen binnen en buiten hun bond, blijven geheel buiten beeld. Het gevolg is dat bijvoorbeeld wezenlijke vraagstukken als vakbondsdemocratie, bureaucratie, concrete internationale samenwerking en solidariteit niet aan de orde komen.

Plannen

Heel voorzichtig komt de slotbeschouwing tegemoet aan deze tekortkomingen. Na nog eens samengevat te hebben welke interne en externe ontwikkelingen de kracht van de vakbeweging ondermijnen, dringt de onvermijdelijke, maar niet zo geformuleerde, vraag op: wat te doen. Versterking van de positie van de vakbeweging vereist allereerst dat zij weer meer leden aan zich weet te binden. Maar meer leden en een hogere organisatiegraad alleen zijn niet voldoende om weer sterk en invloedrijk te worden. Het gaat ook om het vermogen om leden te activeren (Paul de Beer – wetenschappelijk directeur van de Burcht).

Deze benadering keert terug in één van de onderzoeksplannen. Weliswaar nadat eerst de gevoerde campagnes van de afgelopen tien jaar op hun successen en mislukkingen onderzocht zijn en via een tweede plan te leren van buitenlandse ervaringen. Als die klaar zijn, is het tijd de motieven van (ex) vakbondsleden systematisch onder de loep te nemen door middel van enquêtes, interviews en gesprekken en naar mogelijkheden te zoeken om leden actiever in te zetten voor vakbondsactiviteiten. Misschien is het een kwestie van formuleren, maar ‘activeren’ en ‘actief inzetten’ lijkt uit te gaan van een bijna structurele passiviteit van vakbondsleden waaraan voor wie dat kennelijk niet geldt wat moeten doen.

Tot slot, het is goed van deze plannen en analyses kennis te nemen. Maar het einde van het verhaal is benauwend open. Het bestaande onderging veel rechtvaardiging, vakbondskritiek leek gevangen in gezeur van ‘doeners’ en ‘hoe nu verder’ blijft onbeantwoord. En dat in een stakingsvolle periode, waarin de oude sociale partner boosaardiger lijkt dan ooit.

Eén van de slotzinnen bevat een mengeling van hoop en wanhoop. De toekomst van de vakbeweging mag dan verre van zeker zijn, de maatschappelijke vraagstukken waarmee zij zich bezig houdt, zullen nog lange tijd hoog op de agenda blijven. Aangezien er geen perspectief is op een andere organisatie of beweging die de plaats van de vakbeweging zou kunnen innemen om deze vraagstukken te adresseren, is het van groot belang dat de vakbeweging haar positie in de toekomst weet te versterken. Tja.

Zeer welwillend, het boek is digitaal beschikbaar: www.deburcht.nl – Positie en strategie vakbeweging (pdf, 1,2 MB)