Radicale Kritiek Op Kapitalisme, Waarde, Geld En Arbeid
De Duits- en Franstalige filosoof Anselm Jappe is het werk van Marx opnieuw gaan bestuderen en ontwikkelde een visie die geheel verschillend is, zo zegt hij, van het quasi-geheel van allerlei historische soorten marxisme. Samen met enkele anderen vertegenwoordigt hij een stroming die radicale concepten formuleerde met betrekking tot de kapitalistische maatschappij. Die wordt in zijn geheel geregisseerd door handel, geld en arbeid. Jappe analyseert en beschrijft dit op een omstandige manier. Daarbij valt hij in zijn boek Les aventures de la marchandise, Pour une critique de la valeur (De avonturen van de koopwaar, Voor een kritiek op waarde; 2003, herzien en uitgebreid, 2017) steeds terug op Marx. Nog niet tevreden met zijn werk, zette hij zijn zoektocht voort.
(Door Thom Holterman, oorspronkelijk verschenen op Libertaire Orde)
Dit heeft hij verwerkt in het eveneens in 2017 uitgekomen boek La société autophage, Capitalisme, démesure et autodestruction (De zichzelf verorberende maatschappij, Kapitalisme, mateloosheid en zelfdestructie). Hieronder ga ik in op het eerstgenoemde boek De avonturen van de koopwaar. In een apart item zal ik later het tweede boek behandelen.
Het concentratiepunt van de meeste overwegingen van Jappe en van zijn analyses is antikapitalisme. Maar dan wel radicaal. Het kan er bijvoorbeeld niet om gaan alleen het neoliberalisme af te wijzen of te werken aan een sociaaldemocratische, (neo)Keynesiaanse opvatting over kapitalisme. Een kapitalisme met een ‘menselijk gezicht’ of een ‘duurzaam’ of ‘groen’ kapitalisme is evenmin aanvaardbaar. Ook een socialisme waarin de factor Arbeid een drijvende kracht geacht wordt te zijn, wordt afgewezen, want veelal verschijnt daarachter een vorm van staatskapitalisme. Ik kan mij daar geheel in vinden. Hoe beargumenteert Jappe deze radicale afwijzing? De beantwoording van die vraag vormt de leidraad voor het hier onderstaande.
Koopwaar: handel
Jappe noemt de kern van het probleem de logica van de waarde (ruilwaarde), van de koopwaar (handel) en van het geld. Elke productie van een goed is erop gericht concrete behoeften te bevredigen. Dat vindt zijn grens in de natuur van de behoeften (als je teveel eet, moet je braken); daarna hervat de cyclus zich op hetzelfde niveau. Met de productie van handelswaarde, die vertegenwoordigd wordt door geld, is er geen grens. De cyclus is een onbegrensde. Geld heeft niet de functie van het bevredigen van een specifieke behoefte. De waarde-cumulatie, en dus die van het geld, bereikt geen verzadigingspunt, ook al is de ‘honger’ gestild. Ze is mateloos. De cyclus gaat in een volgende, uitgebreidere cyclus over. De honger naar geld is abstract, ze kent geen doel. Aldus vat Jappe een deel van zijn visie uit De avonturen van de koopwaar samen.
Naast waarde, koopwaar, en geld is er nog een categorie die de nodige analyse behoeft en dat is arbeid. In het kader van die analyse merkt Jappe op dat het enige dat koopwaar (handelsgoederen) in hun onderlinge verscheidenheid met elkaar gemeen hebben, is dat ze het product van menselijke arbeid zijn (direct of bemiddeld). De verschillen in productiewijzen zijn eveneens onvergelijkbaar. Het enige gemeenschappelijke kenmerk van alle werk is het feit dat er altijd wel menselijke energie aan besteed is (hersenwerk, fysieke kracht). De maat van deze energie is de hoeveelheid bestede tijd. Het is de hoeveelheid noodzakelijk voor de productie van goederen, die de waarde bepaalt. Het is wat Marx noemt abstracte arbeid. Uiteraard moet een goed ook een gebruikswaarde kennen om een koper te vinden.
Koopwaar heeft dus een dubbele ‘natuur’: concreet (als een aan te raken product) en onbestemd (fictief); net als arbeid: concreet en abstract. Die twee kanten zijn met elkaar in conflict. In een kapitalistische maatschappij is het ‘abstracte’ winnaar: de sociale reproductie is georganiseerd rond de uitwisseling van kwantiteiten arbeid en niet rond reële behoeften en verlangens. De productie van handelswaar is dan ook slechts een hulpmiddel om geld te ‘produceren’ (op te leveren). En we weten het allemaal: de goorste rotzooi met het zwaarste gif om bederf tegen te gaan, komt in grote kwantiteiten op de markt ten behoeve van massaconsumptie.
De groei van het geld en van de waarde is slechts mogelijk door middel van de groei van de uitgevoerde arbeid. De moderne kapitalistische maatschappij is noodzakelijkerwijs een maatschappij van de arbeid. Dit kan je doortrekken: arbeid is een cult geworden en vrijwel de hele arbeidersbeweging heeft er haar zaligheid aan verpand. In plaats van het ‘recht op luiheid’ af te dwingen, werd ‘arbeid’ geëist. Het kapitalistische systeem wilde dat wat graag leveren bijvoorbeeld via een tayloristisch en fordistisch opgezette fabrieksstructuur. De kapitalistische maatschappij, zo houdt Jappe voor, heeft het concept van ‘Arbeid’ uitgevonden, want in voorafgaande typen maatschappijen is het onbekend. In het voorafgaande (‘pre-kapitalistische’) maatschappijtype had de productie tot doel concrete, materiele rijkdom te creëren; tevens stond het in dienst van de reproductie van de sociale orde – en daar vond het ook zijn eigen limiet. In een kapitalistische maatschappij gaat het over een ‘universele’ rijkdom, uitgedrukt in geld. Het geheel wordt geregeerd door een tendens die grenspalen noch maataanduiding kent. Er is geen limiet. Daarmee loopt kapitalistisch handelen uiteindelijk uit op autodestructie.
Moderne slavernij: arbeid
Autodestructie is voor een groot deel het thema van het tweede boek. Dat thema laat ik dan ook rusten om over te stappen naar verschijnselen in pre-kapitalistische maatschappijen waarnaar Jappe in het laatste hoofdstuk, voorafgaand aan zijn conclusies, verwijst. Hij wil met die verwijzing aangeven dat een fundamenteel ander soort handelen dan een kapitalistische mogelijk is. Via een antropologische benadering tracht hij te verduidelijken (1) een andere zienswijze over arbeid dan die wij heden kennen en (2) het regelmatig ‘ritueel’ te niet doen van rijkdom. Jappe concentreert zich daarbij op verschijnselen die antropologen al vanaf het begin van de 20ste eeuw hebben bestudeerd.
De door hem geraadpleegde antropologen hebben zich beziggehouden met verschillende vormen van ruil zoals die in zogeheten ‘primitieve’ gemeenschappen voorkwamen. Zo is daar de kula bekend onder de Melanesiërs (Melanesië, een eilandengroep in de Stille Oceaan). De kula is een ceremoniële ruil in de vorm van een ‘strijd in vrijgevigheid’ (combat de générosité). Die ‘strijd’ levert aan het eind van de ceremonie op dat de deelnemers niets gewonnen hebben (ze hebben er niets aan ‘verdiend’). Een ander voorbeeld is de potlatch bij de indianen aan de Noordoostkant van Canada. De leiders van stammen geven elkaar cadeaus met de bedoeling hun superioriteit te tonen. Iemand die iets krijgt, is verplicht te antwoorden met een veel omvangrijker gift, als hij zich tenminste niet verslagen wil achten. Ook hier dus een uitdaging op basis van vrijgevigheid in de uitwisseling. De hele ceremonie loopt uit op een vrijwillige destructie van hun eigen rijkdom.
Het is vanuit de klassieke studie van de Franse antropoloog Marcel Mauss (1872-1950), Essai sur le don (1924) [Essay over de gift; in het Nederlands vertaald, 2014] dat Jappe parelellen ziet tussen de ‘kula’, de ‘potlatch’ en talrijke soortgelijke verschijnselen in vele gemeenschappen over de hele wereld verspreid. Jappe nu, maar bijvoorbeeld de Franse antropoloog Claude Lévy-Strauss (1908-2009) in zijn Structures Élementaires de la Parenté, al in 1949, neemt van Mauss over, dat deze gift-uitruil niet een commercieel doel en geen exclusief economisch karakter heeft, maar de vorm van een ‘omvattend sociaal feit’ (fait social total). Het verwijst dus tegelijk naar allerlei ‘instituties’ van sociale, religieuze, juridische en morele aard. Het immanent doel van dit soort studies is in feite het kritiseren van moderne markteconomieën.
Het beginsel van de verplichtende, wederkerige gift van omvangrijk karakter leeft overigens op bepaalde momenten ook binnen de moderne samenleving. Ik trof hierover bij George Bataille (L’érotisme, 1957) een grappig voorbeeld aan. In sommige situaties wisselt men elkaar dure en nog duurdere cadeaus uit. Daar hoort (vaak) ook champagne bij gedronken te worden. Champagne drinkt men slechts bij bepaalde gelegenheden (ritueel), waarbij die in de regel wordt aangeboden door de gastheer (gift). Bataille wijst erop dat, als die genuttigd wordt, dan geniet degene die de champagne betaald heeft slechts voor een klein deel ervan mee…
Los van dit champagne voorbeeld heeft Jappe natuurlijk gelijk als hij erop wijst dat in moderne maatschappijen allerlei sferen, zoals economie, recht, religie, wetenschap, kunst, politiek gescheiden zijn. In maatschappijen van de gift lopen die sferen door elkaar, waardoor ervan ‘fait social total’ sprake is. Hier is een verwijzing mogelijk naar een andere inmiddels klassiek geworden studie, die van de Amerikaanse antropoloog Marshall Sahlins (1930), Stone age economics (1972). Die tekst levert volgens Jappe een belangrijke kritiek op de ‘formele’ economische antropologie.
De genoemde antropologie leert dat primitieve gemeenschappen niet aflatend bezig zijn zich het strikt noodzakelijke te verwerven om niet van honger om te komen. Onjuist aldus Sahlins. Die zienswijze in namelijk ingegeven door de burgerlijke economie. Voor Sahlins is die zienswijze een projectie van burgerlijke categorieën die op een geheel andere werkelijkheid slaan. Schaarste is een typische categorie van de moderne maatschappij. Die past als een ‘drive’ in de logica van het kapitalistische denken, bijvoorbeeld langs de weg van de behoefte-creatie.
Menig onderzoeker van prekapitalistische gemeenschappen maakt gewag van de overvloed die heerste in het merendeel van de streken waar die gemeenschappen voorkwamen, vóór de introductie van koloniaal geweld in betreffende streken. Sahlins onderstreept dat de toegang tot natuurlijke rijkdom zo direct was, dat iedereen kon nemen naar behoefte. Ook bezat bijna iedereen de noodzakelijke gereedschappen en was geoefendheid in het gebruik ervan. Daaraan kan worden toegevoegd de genereuze gewoonte van het delen. Sahlins kan dan ook, zo citeert Jappe hem, tot de volgende conclusie komen: ‘Men kan bewijzen dat volken van jagers-verzamelaars minder dan wij hoefden te werken om te kunnen leven, dat zij vrije tijd in overvloed hadden (..)’. Tegelijk gaat het om een ‘overvloed maatschappij’, omdat alle behoeften van de leden bevredigd konden worden. Zij hadden geen zin om ‘vooruit te gaan’ (progresser), want dat zou veel te vermoeiend zijn en zij hadden alles al wat zij wilden hebben. Dat is ook elders (zoals Melanesië) op te merken: men stopt zijn productieve arbeid als men verworven heeft waaraan behoefte is.
De enige personen die meer werken dan nodig is, zijn zij die politieke ambities hebben. Het is dan niet de rijkdom als zodanig die politieke macht verschaft, maar het feit te excelleren in de sociale deugd die het meest wordt gewaardeerd: de vrijgevigheid. Men verwerft dus een sociale status niet door accumulatie van rijkdom, maar juist door er afstand van te doen. Hier ligt, zo geeft Jappe aan, de verbinding tussen waarover Mauss met zijn werk over de gift schreef en de bevindingen van Sahlins.
Dan is er nog een ander opmerkelijk punt bij Sahlins te vinden. Dat betreft het verschijnsel arbeid. In ‘primitieve’ gemeenschappen wordt niet alleen veel minder gewerkt dan in ‘geëvolueerde’ maatschappijen als de onze, maar ook het verschil tussen arbeid en andere activiteiten is niet aanwezig. Sahlins verwijst naar onderzoekers die beschrijven dat bepaalde bevolkingen geen taalkundig verschil kenden tussen ‘arbeid’ en ‘spel’ en er kwamen bevolkingen voor die hetzelfde woord gebruikten voor ‘arbeid’ en ‘ritueel’… Vervolgens is er nog iets heel anders aan de hand. Om aan te geven waarop hij doelt volgt Jappe de Oostenrijk-Hongaarse econoom en antropoloog Karl Polanyi (1886-1964) in diens The Great Transformation (1944). Die wijst erop dat de introductie van het kapitalisme een aantal eeuwen geleden, heeft geleid tot het scheiden van de arbeid van andere activiteiten van het leven om die arbeid te onderwerpen aan de wetten van de markt. Dit bewerkstelligde het volkomen verdwijnen van alle organische vormen van het bestaan en het in de plaats stellen van een verschillend, geatomiseerd en individualistisch type organisatie.
Wie die zienswijze in overweging neemt, kijkt niet meer vreemd op als hij of zij bij iemand leest: ‘Men kan zeggen dat het tijdperk van de moderne commerciële samenleving (société marchande) begint eind 15de eeuw met de commercialisering van menselijke wezens, de slavenhandel. Gelet hierop zou het naïef zijn te geloven, dat de afschaffing van de slavernij in Engeland in 1833 een daad van pure menselijkheid was. Het economisch argument woog namelijk zwaar bij deze beslissing: men gaf zich er rekenschap van, dat de arbeid van vrije mannen minder kostte dan dat van slaven’ (Adil Boumma). Een zinsnede uit de tekst getiteld De Nederlandse afschaffing van de slavernij in vergelijkend perspectief (M. Kuitenbrouwer) kan hier als een aanvulling op de historische observatie worden begrepen: ‘Door de bestrijding van de West-Indische slavernij als een onvrije, op fysieke dwang gebaseerde vorm van arbeid, rechtvaardigden zij de binnenlandse loonarbeid als een vrije, op een morele overeenkomst gefundeerde vorm van arbeid. Daarmee leidden ze de aandacht af van de ontberingen waarmee de nieuwe industriële arbeid gepaard ging’.
Het verschijnsel arbeid is hier helemaal ingebouwd in een kapitalistisch netwerk van handelen. Het kan er niet los van worden gezien. Het is binnen het kapitalistische systeem verankerd. Fundamentele veranderingen van de arbeid kunnen niet anders gedacht worden dan inclusief een metamorfose van het kapitalisme, zodanig dat er geen kapitalisme meer overblijft. Het is ook de conclusie die Jappe trekt. Hij formuleert het iets anders namelijk als een ‘vertrek uit de commerciële maatschappij’. Het kapitalisme is een vorm van onteigenen van de bronnen geweest, het wordt tijd, zegt hij, om de zaak zo te regelen dat de bronnen weer terugkomen bij de onteigenden.
Thom Holterman
JAPPE, Anselm, Les aventures de la marchandise, Pour une critique de la valeur, Éditions La Découverte, Paris, 2017, 286 blz., prijs 12 euro.