Recensie: De Gedroomde Samenleving van Willem Schinkel
Het integratiedebat lost de problemen niet op, het veroorzaakt ze
zelfs. Willem Schinkel, als theoretisch socioloog verbonden aan de
Erasmus universiteit van Rotterdam legt dat uit aan de hand van een
radicaal nieuwe analyse van de Nederlandse samenleving, waarin hij
verder aantoont dat die samenleving niet bestaat.
Willem Schinkel is gedreven. In plaats van, zoals de meeste genodigden dat doen, zijn aflevering van Zomergasten te gebruiken om zich voor te stellen, leek hij het te zien als een kans om met zijn boodschap een zo groot mogelijk publiek te bereiken. Hij trad verder op bij ondeer andere Desmet live en schrijft regelmatig artikelen voor kranten en tijdschriften. Zijn nieuwste boek, De gedroomde Samenleving, is toegankelijk geschreven en bedoeld voor een breed publiek.
Schinkel legt uit hoe het gebruik van de woorden samenleving en integratie het probleem zelf creëert: het veronderstelt dat er zoiets bestaat als ‘dé Nederlandse samenleving’, die een sociale eenheid is en waarin mensen van buitenaf zich moeten integreren. Dit denken veroorzaakt een kloof tussen de mensen binnen de samenleving en hen die er zogenaamd buiten staan. Daar komt nog bij dat er een (gedroomd) beeld bestaat van de samenleving als sociale eenheid. Die eenheid is bang verstoord te worden door invloeden van ‘buitenaf’ en daardoor wordt het nog moeilijker om er deel van uit te gaan maken. In plaats daarvan zouden we moeten inzien dat de samenleving met de komst van migranten verandert en dat hun problemen dus problemen van die nieuwe samenleving zijn.
Vaak worden problemen rondom integratie verklaard vanuit verschillen in cultuur. Dat er bijvoorbeeld meer criminaliteit voorkomt onder Antilliaanse jongeren wordt gezien als een gevolg van hun cultuur. Cultuur wordt op deze manier gebruikt als verklaring voor uiteenlopende problemen, van criminaliteit tot vrouwenemancipatie. En als gevolg daarvan wordt de cultuur op zich ook als probleem gezien. Vreemd is dat alleen de culturen van de migranten worden geproblematiseerd, niet de Nederlandse. Integratie is dus een heel eenzijdig probleem: de aanpassing moet van één kant komen. Een ander probleem van deze culturistische (zoals Schinkel het noemt) visie op integratie is dat migranten als individuen worden gezien, waarvan wordt verwacht dat ze zich aanpassen, maar dat tegelijk hun niet-aangepast-zijn wordt verklaard vanuit hun cultuur, waar ze als individu niets aan kunnen doen. Hoe erg ze dus hun best doen om te integreren, zelfs de meest aangepaste, hoogst opgeleide migranten zal het nooit lukken om er helemaal bij te horen, want ze komen uit een ‘achterlijke cultuur’ en dat stempel zullen ze altijd behouden. Schinkel heeft dus geen ongelijk als hij culturisme in verband brengt met racisme.
Eerder is integratie een sociaal probleem: De niet-geïntegreerden staan buiten de samenleving, maar tegelijkertijd ook aan de onderkant ervan. Dat wordt duidelijk in vergelijking met bijvoorbeeld academici of managers uit het buitenland, die het niet eens kwalijk wordt genomen als ze geen Nederlands spreken. Niet-geïntegreerd zijn dus maar bepaalde groepen nieuwkomers uit bepaalde landen. Dat ze onderaan de samenleving staan, geeft tegelijk aan dat ergens wel wordt erkend dat ze er deel van uitmaken. Alleen voelt de samenleving zich niet op haar gemak met deze onderkant, ze is bang dat het de eenheid zou kunnen bedreigen. Deze constructie houdt de integratie daardoor tegen, dat mensen niet kunnen opstijgen binnen een samenleving waar ze niet toe behoren. Ze blijven dus onderaan en vanuit deze positie zouden bijvoorbeeld de hoge criminaliteitscijfers beter kunnen worden verklaard dan vanuit de cultuur.
Tekenend voor het boek is dat Schinkel het woord integratie tussen haken zet. Dit om aan te geven hoe problematisch het spreken erover is; zo problematisch, “dat de aanhalingstekens dat spreken voortdurend onderbreken en verstoren.” Taal speelt een beslissende rol in het boek. “De ene keer moeten we ‘de dingen bij de naam noemen’ en niet ‘politiek correct’ spreken; de andere keer maakt het niet uit hoe je de dingen noemt (‘islam’, ‘allochtoon’), als de problemen maar opgelost worden. […] taal is de afgelopen jaren het strijdperk geweest in debatten rond [integratie].” En dit debat wordt gedragen door iedereen, links en rechts. Want iedereen gebruikt het woord integratie en iedereen redeneert vanuit hetzelfde begrip van de samenleving, wat voor mening daarmee ook wordt uitgedrukt. Dat betekent dat iedereen zich Schinkel’s kritiek aan moet trekken, en ook dat niemand, inclusief hij zelf, in staat is om het debat van buitenaf te betrachten en er onafhankelijke kritiek op te leveren. Daarom wordt het van binnenuit (door te letten op het taalgebruik) ontleed: de paradoxen binnen het debat worden opgespoord en bekritiseerd. Bijvoorbeeld de paradox dat migranten tegelijkertijd buiten de samenleving staan en de onderkant ervan vormen.
Schinkel trekt de conclusie dat ‘dé samenleving’ niet bestaat. “Er is een open verzameling sociale relaties die juist niet bijeen gebundeld kunnen worden tot ‘samenleving'[…] Want daarmee wordt samen-leven een gewelddadige activiteit, die bij voorbaat een scheiding trekt binnen het sociale leven.” Hij reikt geen concrete oplossingen aan. Zijn analyse bevat een nieuw perspectief op de samenleving op zich. Zoveel mogelijk mensen zouden zich zijn kritiek aan moeten trekken, zodat onze droom van de samenleving niet tot een nachtmerrie wordt.
——————-
Willem Schinkel: De Gedroomde Samenleving. Kampen, Uitgeverij Klement, 2008.
Eerder verschenen van hem Denken in een tijd van sociale hypochondrie (2007) en het proefschrift Aspects of Violence, waar hij in 2005 cum laude op promoveerde.
Artikelen online:
VPRO Gids over Willem Schinkel, 19 augustus 2008
Artikel in De Groene Amsterdammer van 15 februari 2008
Interview in De Volkskrant van 1 december 2007 (pdf)