Ga naar de inhoud

Sacco en Vanzetti en radicaal-links in Nederland

Op zaterdagavond 24 september stonden we met een zaal vol mensen in de Leidse Resistor stil bij de staatsmoord op twee arbeiders van Italianse afkomst in de VS, Sacco en vanzetti. Hun gevangenschap en terechtstelling in de jaren 1920 bracht een ongekende golf van solidariteit teweeg, wereldwijd en ook in Nederland. Hieronder de integrale versie van een beschrijving van de taferelen in Nederland, van Ed’ Korlaar zoals dat in 2009 in tijdschrift De As verscheen.

30 min leestijd

(Door Ed Korlaar, De As)

Aankondiging avond in Resistor

De uitgaven van het kwartaalblad (dat onlangs helaas ter ziele ging) nr 167, najaar 2009 (hier integraal als pdf), was geheel aan Sacco en Vanzetti geweid. Ook de rest van de teksten is zeer interessant, zie de inhoudsopgave hieronder:

  • Dick Gevers en Martin Smit: Redactioneel
  • Dick Gevers: De Zaak Sacco en Vanzetti
  • Bartolomeo Vanzetti: Het Leven van een proletarier
  • Ed’ Korlaar: ‘Ons Protest Geldt het Ganse Systeem’, Sacco, Vanzetti en radicaal-links in Nederland
  • Arthur Lehning: Terugblik op Sacco en Vanzetti
  • Martin Smit De Brieven van Sacco en Vanzetti
  • Bartolomeo Vanzetti: Petitie aan Gouverneur Fuller
  • Nicola Sacco en Bartolomeo Vanzetti: Brieven uit de Gevangenis
  • Howard Zinn: De Betekenis van Sacco en Vanzetti, Rechtsongelijkheid toen en nu
  • Martin Smit: Voor Altijd de Martelaren van Boston, Literatuur en kunst over Sacco en Vanzetti

Ons Protest geldt het Ganse Systeem, Sacco, Vanzetti en radicaal-links in Nederland

Ed’ Korlaar (*)

Het protest tegen de juridisch geplande moord op Nicola Sacco en Bartolemeo Vanzetti kwam in Nederland, uiteraard, vooral van anarchistische bloedbroeders en -zusters. Maar ook syndicalisten, antimilitaristen en communisten lieten van zich horen. Aanvankelijk los van elkaar – en vaak tegen elkaar. Naarmate de fatale datum 23 augustus 1927 naderde, zochten zij elkaar echter steeds vaker op. En toen het vonnis, in weerwil van alle wereldwijde protesten, eenmaal voltrokken was, vond op de volgende dag in het Amsterdamse Concertgebouw een grote, gemeenschappelijke protestbijeenkomst plaats. Alle stromingen links van de gevestigde sociaal-democratie waren die avond in de deftige muziektempel vertegenwoordigd. Arthur Müller Lehning (*1), voorzitter van het Landelijk Comité van Actie voor Vrijlating van Sacco en Vanzetti, zat deze unieke bijeenkomst voor.

Doodshoofd

Het Concertgebouw was tot aan de nok gevuld, meldde het sociaal-democratische dagblad Het Volk, dat manifestaties op de radicale linkerflank van de Nederlandse arbeidersbeweging door-gaans zuinigjes bemat. ‘Veel belangstellenden moesten zich met een staanplaats tevreden stellen, tientallen ook hadden een plaatsje gezocht op de trappen van het podium, in het midden waarvan een zwart rouwfloers afhing, aan weerszijden geflankeerd door rode doeken. Tussen het publiek op het podium werden op enkele plaatsen borden met revolutionaire opschriften omhooggehouden, terwijl tegen de dirigeerlessenaar een Amerikaanse vlag was bevestigd, waarop een groot grijnzend doods-hoofd was getekend.’

Vóór het Concertgebouw was het eveneens een drukte van belang. Honderden mensen voor wie binnen geen plaats meer was − en óók niet in zaal Harmonie op de Rozengracht, die op het laatst was bijgehuurd − dromden er samen. Omstreeks half tien, aldus nog steeds Het Volk, waren ze aangegroeid tot ‘een zeer grote menigte’. Daaronder ‘zeer veel nieuwsgierigen, stellig ook honderden buurtbewoners, waarvan er zelfs zeer velen waren, die zich met hun vrouwelijke huisgenoten op het trottoir van de IJsclub (*2) een plaatsje hadden veroverd, teneinde getuige te zijn van wat zich na afloop van de vergadering eventueel zou afspelen.

Hun strijd

Het was de dagen daarvoor behoorlijk onrustig geweest in Amsterdam. Op maandag 22 augustus, de dag dat de executie om twaalf uur ‘s nachts (Amerikaanse tijd) zou worden voltrok, was op een aantal bouwwerken een proteststaking gehouden. Het initiatief daartoe was uitgegaan van de twee radicale vakorganisaties die Neder land op dat moment rijk was: het Nationaal Arbeids Secretariaat (NAS) en het Nederlands Syndicalistisch Vak verbond (NSV).‘Slechts een paar honderd bouwvakarbeiders’ hadden aan het stakingsparool gehoor gegeven, meldde Het Volk op 23 augustus met ingehouden triomf. Daarmee haar eigen bericht van de avond ervoor, dat er ‘geen kip’ gestaakt had, tegensprekend… En die ‘paar honderd’ was waarschijnlijk nog steeds aan de lage kant. De Syndicalist, de wekelijkse krant van het NSV, wist te melden dat er maandagmiddag ‘ruim 3000 arbeiders’ betoogd hadden. Na afloop hadden hun voormannen hen opgeroepen ‘verder alles te doen wat mogelijk is voor de ter dood veroordeelden Sacco en Vanzetti. Hun doel is het onze − hun strijd is onze strijd.’

Onze strijd

Ongeregeldheden hadden zich op maandag 22 augustus overdag niet voorgedaan. Maar ‘s avonds was een demonstratie, volgend op een vergadering in zaal Handwerkersvriendenkring (*3), belegd door de Communistische Partij Holland (CPH), wél uitgelopen op een confrontatie met de politie. Wellicht omdat de aanwezigen de bevlogen woorden van dichteres Henriëtte Roland Holst iets te letterlijk hadden genomen: ‘Gij hebt thans ontdekt in uw hart die brandende dorst naar gerechtigheid. Laat niet af van te strijden tot aan de willekeur van de heersers een grens zal zijn gesteld!’‘Statig wapperden de vlaggen,’ berichtte het communistische dagblad De Tribune. ‘De Internationale daverde langs de straat, afgewisseld door de gelijktijdig door honderden uitgeroepen leus: Sacco en Vanzetti moeten vrij!! Zo bewoog zich de massa in volmaakte orde ten getale van drie- à vierduizend man in de richting van het Waterlooplein. Daar plaatste partijgenoot Seegers zich op de schouders van een paar stevige partijgenoten, en door een scheepsroeper richtte hij nog een laatste woord van opwekking tot de massa, om zich gereed te maken voor een daadwerkelijke strijd tegen de kapitalistische terreur. En nu kameraden, de Internationale! ONT-WAAKT VERWORPENEN DER AARDE!’

Hakwoede

‘Nauwelijks was het lied ingezet − zo vervolgt De Tribune − of ZONDER DE MINSTE OF GERINGSTE AANLEIDING rukte in gesloten gelederen de politie te voet en te paard op, met de blanke sabel op de mensen inhakkend, die naar alle kanten uiteenstoof. (…) Onze verslaggever, als honderden anderen, door de politie naar de Plantage Middenlaan gedreven, sprong in een passerende tram van lijn 14, die het terrein van de zo roemloze strijd passeerde. En daar zag hij en zagen de passagiers in de tram, hoe de politie op ongekend brute wijze op de mensen inranselde, blijkbaar aangegrepen door een blinde hak-woede. (…) Een vrouw werd bewusteloos geslagen, een jong meisje liep vreselijke klappen met de sabel op. (…) Er zijn tientallen gewonden.’ Na een tijdje verplaatste het strijdgewoel zich naar het Rembrandtplein en de Dam. Bij het Algemeen Handelsblad op de Nieuwezijds Voorburgwal werden uit voorzorg de ramen gebarricadeerd. Op de Nieuwendijk betreurde bedden-magazijn Nieveller niet hetzelfde gedaan te hebben: vijf ruiten sneuvelden.

Verontwaardiging

Geen wonder dat op woensdagavond 24 augustus de spanning geladen was vóór het Concertgebouw. Binnen richtte de woede zich vooral op het rechtssysteem dat schoenmaker Nicola Sacco en visventer Bartolomeo Vanzetti op de elektrische stoel had gebracht. En ook was men verontwaardigd over de rol die de grootmachten van de Nederlandse arbeidersbeweging − de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP), het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV) en de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC) − in de zaak Sacco en Vanzetti níét gespeeld hadden. Zij hadden pas heel laat de noodklok geluid en hadden hun aanhang zó gebrekkig over de zaak geïnformeerd, dat hun eigen protestbijeenkomsten wel móésten mislukken.Zo was een gezamenlijke meeting van SDAP en NVV in het regeringscentrum Den Haag, op 9 augustus, slechts door drieduizend mensen bezocht. Enige honderden daarvan, waaronder nogal wat AJC-ers, waren na afloop de stad in getrokken: ‘Wij eisen de vrijlating van Sacco en Vanzetti!’. Het Volk had alleen maar ‘holle kreten’ gehoord…Het onderschrift bij een foto in Het Volk was nóg verder bezijden de waarheid: Sacco en Vanzetti zouden ter dood zijn veroordeeld ‘wegens een moordaanslag op niet-georganiseerden tijdens een staking’. Terwijl ze in werkelijkheid − zonder enig doelmatig bewijs − beschuldigd werden van deelname aan een overval op een bankloper…

Instemming

Voorzitter Arthur Müller Lehning vertolkte veler gevoelens toen hij op 24 augustus in zijn openingstoespraak ver-klaarde, ‘dat ten onrechte de hoop is gekoesterd, dat de beulen tot menselijk-heid konden worden gebracht door het miljoenenprotest der arbeiders en het hartstochtelijke beroep van zovele voor-aanstaande vrouwen en mannen (…). Ons protest geldt het ganse systeem, de moord op Sacco en Vanzetti heeft getoond dat er voor de arbeidersklasse geen recht bestaat.’ Toen hij opwierp, ‘dat ook de in deze zaal aanwezige sociaal-democratische arbeiders wel willen toestemmen DAT ER EEN GROTE PROLETARISCHE PARTIJ IN NEDERLAND IS DIE HAAR PLICHT SCHROMELIJK HEEFT VERWAARLOOSD!’ was ‘daverende instemming’ zijn deel.

Aan het slot van zijn openingstoespraak vroeg Müller Lehning de aanwezigen ‘zich een ogenblik van hun zetels te verheffen en in een minuut van plechtige stilte de doden te eren’. Het was, aldus De Tribune, ‘een indrukwekkend moment’.Alvorens de andere sprekers het woord te geven, restte Müller Lehning nog een huishoudelijke mededeling. Drie sprekers moesten helaas verstek laten gaan: Année Rinzes de Jong, Bart de Ligt en Edo Fimmen. De Jong zou het woord voeren namens de ruim honderd leden tellende Bond van Religieuze Anarcho-Communisten (BRAC). De Ligt, voor-ganger in de dienstweigeringsacties tijdens de Eerste Wereldoorlog, zou spreken namens de Internationale Anti-Militaristische Vereniging (IAMV), in 1904 opgericht door Ferdinand Domela Nieuwenhuis en anno 1927 goed voor zo’n vijfhonderd leden. De reden van hun verhindering kon Müller Lehning niet prijsgeven; is althans niet in de krantenverslagen terug te vinden. Datzelfde geldt voor de afwezigheid van de linkse sociaal-democraat Edo Fimmen, al een decennium lang secretaris van de invloedrijke International Transport Workers’ Federation, verklaard voorstander van samenwerking binnen de arbeidersbeweging en bevlogen pleitbezorger voor Sacco en Vanzetti. Zo had hij het congres van het Internationaal Verbond van Vakverenigingen, dat begin augustus in Parijs plaatsvond, opgeroepen tot een internationale boycot. Vergeefs: het congres had slechts een delegatie naar de Amerikaanse ambassade gestuurd om te pleiten voor de invrijheidstelling van Sacco en Vanzetti.

Krankzinnigheid

Hoe sterk Fimmens positie binnen de Nederlandse sociaal-democratie dankzij zijn internationale contacten ook mocht zijn − waarschijnlijk was hij dit keer gezwicht voor de leiding van SDAP en NVV, die elk samengaan met communisten, anarchisten en syndicalisten categorisch afwees. Zelfs suggesties in die richting waren taboe. Zo had NVV-voorzitter Roel Stenhuis het een ‘toppunt van krankzinnigheid’ genoemd als zijn leden voor Sacco en Vanzetti het werk zouden neerleggen. Via Het Volkhad hij hen verordonneerd niet deel te nemen aan stakingen ‘die rauwelings door anarchisten of communisten worden geproclameerd’. Toch dorst Edo Fimmen op 24 augustus zijn stem te laten horen. Voorzitter Müller Lehning las een telegram voor waarin Fimmen verklaarde volledig met de bedoeling van de vergadering in te stemmen: ‘Moge de Nederlandse arbeidersklasse de dood der beide martelaren wreken door onverzoenlijke klassenstrijd!’ Luid applaus klonk op. Hierna gaf Müller Lehning achtereen-volgens het woord aan August Rosseau, Gerrit Mannoury, Jan Hoving en Albert de Jong. Na elkaar beklommen een syndicalist, een communist, een vrijdenker en een anarchist het statige spreekgestoelte om uiting te geven aan hun woede en verdriet.

coryfeeën

Dat er naast deze bekende arbeidersleiders géén bekende Nederlandse intellectuelen het woord voerden, moet Müller Lehning uitermate betreurd hebben. Toen hij bij het begin van de vergadering sprak van ‘zovele vooraanstaande vrouwen en mannen’ die een ‘beroep’ hadden gedaan op de Amerikaanse regering, had hij vooral buitenlandse coryfeeën op het oog: Anatole France, Thomas Mann, Romain Rolland, John Dos Passos, Henri Barbusse, kolonel Dreyfus, Albert Einstein en de paus. Allen hadden ze gepleit voor herziening van het doodvonnis voor Sacco en Vanzetti.

In Nederland zelf had Müller Lehning zich als secretaris c.q. voorzitter van het Landelijk Comité van Actie enorm beijverd om literatoren als Menno Ter Braak, historici als Jan Romein, schilders als Piet Mondriaan en architecten als J.J. Oud voor de zaak Sacco en Vanzetti te interesseren. Maar wat hem bij het tijdschrift i 10, waarvan begin 1927 het eerste nummer verscheen, wél gelukt was – het bijeenbrengen van progressieve kunstenaars en intellectuelen – kreeg hij hier niet voor elkaar.

Zo schreef Slauerhoff na lezing van een Amerikaanse brochure over Sacco en Vanzetti: ‘zoiets is meer dan 10 bekroonde verzenbundels; maar – het werkt weinig uit, het woord is machteloos, ter-reur het eenigste, maar daarvoor moet de heerschende klasse nog gemeener zijn en de andere vlekkeloozer dan ze is’. Eduard Du Perron schreef naar aanleiding van Müller Lehnings eigen bro-chure, De feiten en de beteekenis van de zaak Sacco en Vanzetti, het ‘geval aangrijpend’ te vinden. Maar, vervolgde hij, ‘de mentaliteiten zijn mij toch te simplistisch, het zijn voor mij après tout te veel twee brave menschen alleen, hoe trouw dan ook aan “de zaak” en hoe berustend dan ook tegenover dien gerechtelijken moord’. En de bevriende criticus Binnendijk schreef: ‘Jij verdedigt Sacco en Vanzetti? Zij hebben het toch gedaan, daar blijf ik bij. Ondanks (…) Müller Lehning!’ (*5)

Géén Slauerhoff, Du Perron of Binnendijk op het podium van het Concertgebouw, géén Ter Braak, Romein, Mondriaan of Oud. Zoals hun namen ook ontbraken in de speciale krant die het Landelijk Comité in juni 1927, onder redactie van Müller Lehning, had uitgebracht; náást een pamflet dat in een oplage van honderdduizend werd verspreid. Een veertigtal intellectuelen en kunstenaars was verzocht voor deze krant ‘hun in het kort geformuleerd oordeel’ op papier te zetten. Maar uiteinde-lijk zouden − naast beschouwingen van Müller Lehning en Rosseau − slechts acht getuigenissen op papier komen. Echte bekende Nederlanders, spraakmakende intellectuelen, zaten daar niet bij.

Donker gat

Ook bij zijn pogingen om bij de ‘burgerlijke’ media gehoor te krijgen, oogstte Müller Lehning onwil. Dat De Telegraaf een bepaalde rectificatie weigerde, lag voor de hand. Maar ook de links-liberale Groene Amsterdammer gaf tot twee keer toe niet thuis toen hij de vraag stelde ‘of de tijd niet gekomen is dat ook in Holland (…) stemmen naast die der arbeidersklasse zullen opgaan die er bij de bevoegde Amerikaanse autoriteiten (…) op aandringen deze georganiseerde justitiemoord te verhinderen’. Een telegram dat hij uitzond om ‘dringend bij de Amerikaanse regering (…) tegen de terechtstelling van Sacco en Vanzetti te protesteren’, viel eveneens in onvruchtbare aarde. Berlage, Willem Mengelberg en de professoren Bonger, Lorenz, Hugo de Vries en Zeeman reageerden nauwelijks.

De actie van Nederlandse intellectuelen voor Sacco en Vanzetti is ‘in dit land niet zeer groot geweest’, concludeerde Müller Lehning aan de vooravond van de meeting in het Concertgebouw in een artikel in De Syndicalist. Zijn oordeel over de ‘burgerlijke’ pers was nóg scherper: ‘De wijze waarop de Nederlandse pers heeft bericht, is het bewijs, dat er hier te lande geen democratische pers, dat er in Nederland geen democratie meer is.’ (*6)

Bezielend

De eerste die op woensdagavond 24 augustus 1927 van voorzitter Müller Lehning het woord kreeg, was August Rosseau. Hij sprak namens het Nederlands Syndicalistisch Vakverbond (NSV) dat zich in 1923 had afgesplitst van het aloude NAS (1893), omdat dat niet genoeg afstand zou houden tot de communistisch georiënteerde Rode Vakbewegings Internationale en zijn syndicalistische principes ontrouw was. In de vier jaren van haar bestaan had het NSV zich onder Rosseaus bezielende leiding krachtig ingezet voor de zaak van de beide veroordeelde anarchisten. Parallellen genoeg: zoals Sacco en Vanzetti, als principiële antimilitaristen, tijdens de Eerste Wereldoorlog de Verenigde Staten tijdelijk ontvlucht waren (naar Mexico) om niet onder de wapenen te worden geroepen, zo was de jonge metaalarbeider Rosseau in 1914 vanuit België naar Nederland gevlucht – en er gebleven. Toen, na jaren van betrekkelijke stilte, in november 1926 in Amsterdam een grote vergadering over Sacco en Vanzetti plaatsvond, was het NSV één van de vijf deelnemende organisaties geweest, naast het IAMV, de BRAC, de Syndicalistische Federatie van Overheids-personeel en groepen rond het blad De Vrije Socialist. Een half jaar later, in april 1927, had het NSV zich samen met deze organisaties gemeld op de oprichtingsvergadering van het Landelijk Comité van Actie voor Vrijlating van Sacco en Vanzetti, waartoe het initiatief was uitgegaan van de IAMV. Het Internationaal Anti-Militaristisch Bureau (IAMB) en een viertal anarchistische jongerenorganisaties waren eveneens van de partij, waarmee het totaal aantal samenwerkende organisaties op tien kwam. De vrijdenkersvereniging De Dageraad sloot zich daar kort voor 24 augustus als elfde bij aan.

Finest Hour

Als dragende organisatie van het comité met verreweg de meeste leden (zo’n vijfduizend) én als zelfstandige vakorganisatie had het NSV tussen april en augustus 1927 veel van zich doen horen. Op de meetings die zij rond 1 mei 1927 in vijftien plaatsen in het land belegde, werd de zaak van Sacco en Vanzetti met vuur aan de orde gesteld. Op 9 augustus wist zij, samen met het NAS, in het Amsterdamse Westerpark zo’n vier- à vijfduizend arbeiders bijeen te brengen, die na afloop opmarcheerden naar het Beursplein. ‘De leiding wist een bloedbad te voorkomen door de kop van de stoet de Westermarkt te doen opzwenken,’ meldde De Syndicalist.

Elf dagen later wisten NSV en NAS in Rotterdam samen met het plaatselijke Sacco en Vanzetti Comité tweeduizend betogers op de been te brengen. Terwijl een door SDAP en NVV in diezelfde stad op diezelfde dag georganiseerde meeting was afgelast. Omdat het, aldus Het Volk, ‘regende dat ‘t goot’…Zijn finest hour bereikte het NSV op maandag 22 augustus, toen enkele duizenden bouwvakarbeiders het werk neerlegden en zich verzamelden in de Amsterdamse binnenstad. Foto’s in De Syndicalist – een primeur! – getuigden trots van dit wapenfeit. ‘Ruim 3000 arbeiders betoogden Maandag 22 August. j.l. ten 3½ uur voor de invrijheidstelling van Sacco en Vanzetti’ luidde het onderschrift. Om verbitterd te vervolgen: ‘In plaats van mede tot betogen en neerleggen van de arbeid aan te sporen, wist de dubbeltjessocialist Stenhuis niet anders te doen dan het een toppunt van krankzinnigheid te noemen.’ Een echo van die woedende woorden liet August Rosseau op woensdag 24 augustus neerdalen op de vele petten boven het pluche van het Concertgebouw. Maar verslagenheid over de moord op Nicola Sacco en Bartolomeo Vanzetti overheerste. De geschiedenis moest troost bieden: ‘de dagen van 1789 van de grote Franse revolutie en van 1871 van de Commune leren, dat aan het geduld des volks een eind kan komen’!

Valse Noten

Ook wiskundeprofessor Gerrit Mannoury, die namens de CPH na Rosseau het woord kreeg, staafde zijn betoog met historische parallellen. Hij herinnerde zijn gehoor aan ‘de terechtstelling van Oeljanow in het oude Rusland, Oeljanow, de broer van Wladimir Iljitsj, die toen nog een knaap was, met een gevoelig hart’. Arthur Müller Lehning zal er waarschijnlijk zijn tenen bij gekromd hebben. Wladimir Iljitsj Lenin, de bolsjewiek die zo veel Russische anarchisten de gevangenis injoeg, of de dood, als kroongetuige in de strijd van de Nederlandse anarchisten tegen de moord op twee Italiaans-Amerikaanse anarchisten…

Maar zulke valse noten kon je verwachten, wist Müller Lehning toen hem gevraagd was op te treden als voorzitter van deze bijeenkomst. In het belang van het hogere, humane doel had hij ‘Ja’ gezegd. Zoals hij daarvoor had ingestemd met gelegenheidscoalities van het Landelijk Comité en organisaties daaruit met de CPH en de vanuit Moskou geregisseerde Nederlandse afdeling van de Internationale Rode Hulp (IRH).

lamlendigheid

De CPH was er vroeg bij geweest. In oktober 1921 waren de Nederlandse communisten present op de eerste grote Nederlandse protestbijeenkomst die in Amsterdam, in zaal Bellevue, voor Sacco en Vanzetti belegd werd. Jos Giesen, van de IAMV, had er ‘onder ademloze stilte’ een verhaal voorgelezen uit het Franse anarchistische tijdschrift Libertaire. Theo Dissel, secretaris van het NAS, wees er op ‘het gevaar dat dreigt voor het Hollandse proletariaat als het nog langer blijft voortleven in de geest van verdoving en versuffing’. En Gerard J.M. van het Reve, beter bekend als Tribune-redacteur Gerard Vanter (en later als vader van de bekende volksschrijver en diens geleerde broer), had datzelfde proletariaat toegeroepen: ‘Komt van uw lamlendigheid terug en maakt u gereed!’ Daarna hadden communisten enerzijds en antimilitaristen, syndicalisten en anarchisten anderzijds het te druk gehad met hun eigen agenda om veel aandacht te schenken aan de zaak van Sacco en Vanzetti. Laat staan dat ze zich de moeite getroostten te zoeken naar vormen van samenwerking.

Alleen in het noorden van het land, waar het anarchisme van Domela Nieuwenhuis veel weerklank had gevonden onder de verpauperde plattelandsbevolking, werd nog wel eens tegen de aangekondigde justitiële moord op Sacco en Vanzetti geageerd; met name bij de jaarlijkse herdenking van de terdoodveroordeling van vier Ame rikaanse anarchisten op 11 november 1887 in Chicago. Ook leefde in het hartland van ús ferlosser nog sterk de herinnering aan de Hogerhuiszaak uit 1896, die drie broers uit het Friese Beetgum voor jaren achter de tralies had gebracht – even-eens vanwege een vermeende beroving.

Spirit

Pas vijf jaar na Gerard Vanters oproep aan het Nederlandse proletariaat om zijn ‘lamlendigheid’ te doorbreken, kwam de CPH zélf voor Sacco en Vanzetti in beweging. De Nederlandse afdeling van de Internationale Rode Hulp zond op hun instigatie uitnodigin-gen naar NAS, NSV, SDAP en NVV om te komen tot gemeenschappelijke acties. Tevergeefs. Omgekeerd was er bij de oprichting van het Landelijk Comité, in april 1927, geen plaats voor CPH en IRH: anarchisten, syndicalisten en anti-militaristen wensten niet aan één tafel te zitten met het Nederlandse filiaal van de Kommunistische Internationale. Een maand later werd de CPH wél gedoogd bij de protestmeetings die het Landelijk Comité in verschillende plaatsen organiseerde. In Amsterdam kwamen op het IJsclubterrein zo’n duizend demonstranten bijeen om te luisteren naar toespraken met een anarchistische, een syndicalistische of een communistische signatuur. Na afloop trokken drie-honderd van hen op naar het Amerikaanse consulaat, voorafgegaan door een spandoek van de Sociaal-Anarchistische Jongeren-Organisatie: een doodskop met officierskepi en daaromheen de spreuk ‘Gij zult niet doden’.

‘Er zat spirit in de jongens en meisjes welke fier langs de straten stapten onder het zingen hunner liederen’, meldde De Syndicalist. Op de Keizersgracht werden ze hardhandig tegengehouden door agenten met blanke sabels; de stoet moest afbuigen naar de Westermarkt. ‘Onze meisjes deden hun best en ook bij een volgende gelegenheid mogen ze niet ontbreken,’ meldt de krant trots. ‘Jongeren, strijdt!’ In Enschede verloopt de prille samenwerking tussen de CPH en het Landelijk Comité − bij gebrek aan serieuze tegen-stand? − minder harmonieus. Als één der aanwezige communisten meldt zich te zullen richten tot de Internationale Arbeiders Hulp (die zich, anders de IRH, vooral ontfermt over stakingen en oproeren), wordt hem door NAS-man Lansink sr. ingepeperd dat hij ‘dan ook eens bij de Sovjet regering in Rusland moest aandringen om ook daar onze kameraden die nog gevangen zitten, in vrijheid te stellen’.

Verwijten

In weerwil van al deze wrijvingen slaan Landelijk Comité, NAS, CPH, IRH en Communistische Jeugdbond De Zaaier op 10 juli de handen ineen. In Amsterdam organiseren ze gebroederlijk een nationale protestmeeting die meer moet zijn dan de som der lokale bijeenkomsten. Nee, dus: ondanks het mooie weer valt de opkomst bitter tegen.

Na afloop vliegen de verwijten over en weer. ‘De mislukking moet voor een deel worden toegeschreven aan de wijze waarop De Tribune en De Vrije Socialist deze poging om alle revolutionairen bijeen te brengen, gesaboteerd hebben’, concludeert De Syndicalist. ‘De meeting is mislukt door de slechte organisatie, die in anarchistische handen was,’ meldt de Nederlandse afdeling van de IRH onderdanig aan het hoofdkwartier in Moskou.

Een maand later, op 10 augustus, probeert de Nederlandse IRH aan te tonen dat zij wél weet wat organiseren is. In Rotterdam ontaardt dat in een veldslag waarbij, volgens De Tribune, het CPH-kamerlid Louis de Visser bijna levend gefileerd wordt: ‘Dit geschiedde zo, dat de drie agenten met de blanke sabel onze partijgenoot als het ware aan een boom vastprikten, terwijl drie andere beesten op hem met de blanke sabel inhakten.’

In Amsterdam weet de IRH verspreid over drie zalen een paar duizend communisten en sympathisanten bijeen te brengen. (Achthonderd, nou goed, twaalfhonderd, miespelt Het Volk.) Na afloop trekt men gezamenlijk op naar het postkantoor in de Raadhuisstraat, waar een telegram wordt afgegeven en de voorzitter ‘vanuit een lantaarnpaal en met behulp van een spreektrompet’ de demonstratie ontbindt. In weerwil van zijn instructies blijft een aantal demonstranten rondhangen − vechtpartijen met de politie zijn het gevolg. Voor De Tribune is zonneklaar welke ‘elementen’ hier achter zitten: in de stoet ‘bevonden zich een aantal anarchisten die met opzet zeer langzaam liepen’.

Twee weken later, op 24 augustus, zijn al deze verwijten en verdachtmakingen voor één keer vergeven en vergeten. Het droeve lot van Sacco en Vanzetti verdraagt het niet dat anarchisten, syndicalisten en communisten elkaar opnieuw in de haren vliegen. Aan het eind van zijn rede in het Concertgebouw spreekt Gerrit Mannoury namens de CPH zelfs de hoop uit dat het niet bij dit eenmalige bondgenootschap zal blijven. Hij vertrouwt erop ‘dat het grote gevoel dat ons allen bijeenbracht (…) niet spoorloos voorbij zal gaan. De overwinning van de arbeidersklasse op de macht van het kapitalisme zal niet vanzelf komen (…). De arbeiders zullen het zelf moeten doen. Houdt u daarom bereid voor de daad en zorgt, dat de eenheid die heden is getoond als een mogelijkheid, ook werkelijkheid wordt!’ Luid applaus klatert op hem neer.

Dollarmensen

Daarna was het woord aan kameraad Jan Hoving. Hij sprak namens vrijdenkersvereniging De Dageraad: ‘In A merika (is) niet alleen de godsdienst maar ook de wetenschap doordrenkt (…) met den geest van het kapitalisme! De uitbuiting der menschen en de godsdienstigheid gaat daar wonderwel samen! Werd in Amerika niet met den Bijbel in de hand de slavernij verdedigd?! God is het blijkbaar altijd met die Amerikaansche dollarmenschen eens!’ (De Tribune)

Na Jan Hoving krijgt, als laatste, Albert de Jong het woord. Een bekende voorman uit de libertaire beweging, die vanaf de Eerste Wereldoorlog als spreker, redacteur en organisator gestreden had tegen oorlog en militarisme. Mede op zijn initiatief werd in 1921 het Internationaal Anti-Militaristisch Bureau opgericht dat zich, net als de Internationale Anti-Militaristische Vereniging, in april 1927 aansloot bij het Landelijk Comité van Actie voor Vrijlating van Sacco en Vanzetti. Ook in de Internationale Anti-Militaristische Kommissie, een alternatief persbureau, was De Jong actief. Samen met Müller Lehning zorgde hij er onder andere voor dat de aangrijpende afscheidsbrief van Nicola Sacco aan zijn zoon Dante, geschreven vanuit de dodencel, op het bureau van diverse journalisten beland-de.

Wapengeweld

Unisono met alle andere sprekers hekelde Albert de Jong in het Concertgebouw de lakse en zelfgenoegzame houding van SDAP, NVV en AJC. Hij was van mening ‘dat de sociaal-democratie in dit land pas onder de drang van uit de massa ertoe kwam om ook wat te doen’. Daarna wees hij erop ‘dat de zaak Sacco en Vanzetti geen Amerikaanse zaak is. De ganse internationale bourgeoisie staat tegenover de arbeidersklasse met wapengeweld gereed om haar macht te handhaven.’

En inderdaad, nu de vergadering naar haar eind ging, drongen steeds sterker geruchten door van de maatregelen die de Nederlandse autoriteiten getroffen hadden om deze avond in Amsterdam haar macht te handhaven. Marechaussee werd paraat gehouden in kazernes in Watergraafsmeer en Sloten. In de koninklijke stallen aan het Singel (*7) stonden − aldus Het Volk − eveneens een aantal van deze ‘zwaarbewapende lieden’ opgesteld. In het Gerechtsgebouw aan de Prinsengracht was een detachement Rijksveldwacht ondergebracht. Ten overvloede was er ook nog eens Militaire Politie geconsigneerd. ‘Voor het Amerikaanse consulaat was eveneens een sterke politiemacht aanwezig.’

Ondertussen luisterden de tweeduizend aanwezigen in het Concertgebouw aandachtig naar De Jongs slotwoorden, waarin de Nederlandse bourgeoisie en het Nederlandse kolonialisme er flink van langs kregen: ‘ZITTEN ER IN BOVEN-DIGOEL GEEN DUIZENDEN SACCO’S EN VANZETTI’S DIE WORDEN DOODGEMARTELD?’ Het antwoord was een ‘donderend’ applaus.

(Boven Digoel was een concentratiekamp van de Nederlanders in de toenmalige kolonie Nederlands Indië, waar politieke gevangenen vastgehouden en gemarteld werden, globalinfo)

Ongeregeldheden

Voor voorzitter Müller Lehning was nu het moment gekomen om de avond af te sluiten. Eerst werd nog een telegram voorgelezen dat namens de vergadering verstuurd werd aan Rosa, de vrouw van Nicola Sacco, en aan Julia, de zuster van (vrijgezel) Bartolomeo Vanzetti. Daarna deelde hij met veel nadruk mee, ‘dat er na deze vergadering geen demonstratie zal worden gehouden. De politie is in de laatste dagen zo provocerend opgetreden, dat te verwachten is dat ook nu bij een demonstratie dingen zouden gebeuren, die met de waardigheid van deze vergadering niet in overeenstemming zouden zijn.’

Het mocht niet baten. ‘Nauwelijks waren de laatste bezoekers uit de zaal, of het spel begon. Charges werden gemaakt die de gewenste paniek veroorzaakten.’ De verslaggever van De Tribune liet er geen twijfel over bestaan wie met dit ‘spel’ begonnen was: ‘Duidelijker bewijs dat het de politie is die de ongeregeldheden veroorzaakt, dan gisteren geleverd is, is niet denkbaar. De aanwezigheid van de ongewone politiemacht, die tijdens de vergadering voor het gebouw zich onledig hield met “de orde” te handhaven, was voldoende om duizenden nieuwsgierigen te doen toestromen.’

Het Volk schetste op 25 augustus een heel ander beeld: ‘Nog geruime tijd voordat de vergadering uitliep, trachtten opgeschoten jongens relletjes uit te lokken. (…) Zij wierpen met zevenklappers en ander vuurwerk (…) en staken zelfs (…) de papiermand, die terzijde van de ingang van het Concertgebouw staat, in brand. De politie bleef echter haar kalmte bewaren.’

Moordenaars!

Lang zou deze ‘kalmte’ niet duren. En opnieuw hadden de verslaggevers van De Tribune en Het Volk een tegengestelde kijk op de zaak. Beiden meldden dat het merendeel van de tweeduizend bezoekers zijn weg zocht naar het centrum, en bij het Rijksmuseum en het Leidseplein door de politie werd tegengehouden.

Bij die laatste blokkade had de verslaggever van Het Volk er met zijn neus bovenop gestaan. Koeltjes meldde hij dat het wederom jonge relschoppers waren die moeilijkheden veroorzaakten. Omdat ze nog wat vuurwerk overhadden van Hartjesdag, een traditioneel Amsterdams volksfeest dat traditioneel uit de hand liep.

‘Op het Leidseplein was de brug over de Buitensingelgracht door een zestal agenten en twee ruiters onder bevel van een inspecteur bezet. Het behoorde tot de taak van deze bezetting er zorg voor te dragen dat geen menigte in stoetformatie de Leidsestraat zou doortrekken. (…) Op zeker ogenblik hoorde men voor de brug vier lichte knallen. (…) Een opgeschoten jongen schoot een pistool met klappertjes af. Toen zijn voorraad − vier stuks − op was, voegde hij de politiebeambten toe: “Moordenaars!” De agenten waren zo verstandig daar niet op te reageren.’

Toch kon ook Het Volk niet verhelen dat er op 24 augustus ‘rake klappen met sabels en gummistok’ waren uitgedeeld. Hoe het zover was gekomen, wist de verslaggever niet: ‘Welke feiten daartoe aanleiding hebben gegeven is ons op het ogenblik (…) niet bekend, maar feit is dat tien minuten nadat het Con-certgebouw was leeggestroomd, in de Van Baerlestraat door de politie een charge werd gemaakt, waarbij van de wapens gebruik is gemaakt. Dit herhaalde zich nog enige keren. Wij vernamen later dat van het Concertgebouw drie ruiten zouden zijn ingeworpen.’

Ook in de Jan Willem Brouwersstraat, de Van Breestraat en de Alexander Boersstraat, en op de kruising van de Van Baerlestraat en de PC Hooftstraat kwam het tot schermutselingen. In de Van der Veldestraat was ‘met stenen naar de politie geworpen’. Na nieuwe charges ‘was de menigte goeddeels verspreid en trokken slechts kleine groepen verder de binnenstad in’.

De verslaggever van De Tribune had in de late avond van 24 augustus duidelijk aan de andere kant van de demarcatielijn gestaan. Met veel gevoel voor dramatiek schetste hij het oorlogstoneel: ‘Men joeg de mensen de donkere straten in, waar er met de sabel op (…) werd ingehakt. Er werden wederom verschillende slachtoffers gemaakt. Velen, ook mensen die totaal onkundig waren met wat er eigenlijk aan de hand was, voor-bijgangers, werden volgens alle regelen der kunst bewerkt. De Geneeskundige Dienst was met een rode kruisauto op het terrein van de slag aanwezig. Iemand die door een sabelhouw gewond was, zagen we naar het gasthuis vervoeren…’

Idealen

Ook in de late avond en nacht van 24 augustus 1927 bleef het nog lang onrustig in Amsterdam. Arthur Müller Lehning, die tot een ‘waardig’ protest had opgeroepen, bleef niet gespaard. Op het Amstelveld incasseerde hij een paar flinke tikken. Vier dagen later, op 28 augustus, stroomde het deftige Concertgebouw opnieuw vol met tweeduizend proletarische petten, en een enkele vrouwelijke hoofddoek. Op het affiche voor deze bijeenkomst stonden alléén het NAS en het NSV. Beide vakorganisaties – in broedertwist uiteen gegaan – hadden elkaar weer weten te vinden. Maar de brede linksradicale samenwerking was verleden tijd.

Diezelfde avond belegde de AJC, de nette jeugdorganisatie van de nette SDAP, even verderop, in de Stadsschouwburg, een feestavond ter gelegenheid van het twintigjarig bestaan van de Socialistische Jeugd-Internationale. Zevenhonderd jonge sociaal-democraten namen enige ogenblikken stilte in acht voor Sacco en Vanzetti. De twee anarchisten stonden, aldus voorzitter Klaas Toornstra, weliswaar ‘op een anderen vleugel van het grote leger van de arbeid’, maar ze werden ‘bezield’ door ‘dezelfde grote, heilige idealen die ons drijven’.Verschillen waren er natuurlijk ook. De volgende spreker, SDAP-veteraan Jan Oudegeest, peperde de jonge sociaal-democraten in dat zij ook in de toekomst verre dienden te blijven van ‘den lust tot schandaal, die sprak uit de relletjes na de terechtstelling’. Het was een ‘schandelijke exploitatie van de lijken der gevonnisten’ wat er in Boston, in Italië, in Amsterdam had plaatsgevonden!

Daar konden de tweeduizend NAS’ers en NSV’ers die verderop, in het Concertgebouw, luisterden naar een treurmars van Chopin, waarbij ‘menige onderdrukte snik werd vernomen’ (De Syndicalist), het mee doen…

Vereeuwigd

Het Landelijk Comité van Actie voor Vrijlating van Sacco en Vanzetti stierf kort na 24 augustus 1927 een stille dood: de urgentie was verdwenen. Een Nederlands monument kwam er, anders dan Müller Lehning en andere leden van het comité gehoopt hadden, niet. Wel werden de geslachtofferde schoenmaker en visventer één jaar na hun dood door anarchist en kunstenaar Chris Lebeau vereeuwigd op een muurschildering in, of all places, de Oud-Katholieke Kerk in Leiden. Ze verkeren er in het illustere gezelschap van christendemocraat Jezus van Nazareth, hindoe-pacifist Mahatma Gandhi en Moskou-communist Wladimir Iljitsj Lenin.

Moraal: in de hemel is mogelijk wat op aarde een wensdroom blijft.

* Ed’ Korlaar is vertaler, redacteur en recensent. Hij schreef eerder over Sacco en Vanzetti in De Groene (16/9/1997), NRC-Boeken (17/4/1998) en Ons Amsterdam (nr. 7/8, 2002). Het onderhavige artikel is gebaseerd op in de tekst geciteerde periodieken, in de eindnoten genoemde literatuur, en op archiefonderzoek in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, uitgevoerd in 1997.

NOTEN:

(1) Vanaf 1940 zou Lehning het ‘Müller’ uit zijn naam niet langer voeren. –

(2) De Amsterdamse IJsclub had destijds een permanente vestiging tegenover het concertgebouw, op het huidige Museumplein, waar ‘s winters, bij vorst, ge(kunst)schaatst kon worden. –

(3) Hand werkers-vriendenkring was gevestigd in het gebouw dat thans onderdak biedt aan bioscoop Kriterion. –

(4) Hoofdletters in het origineel; ook hierna. –

(5) Slauerhoff, Du Perron en Binnendijk geciteerd naar het voorwoord van Toke van Helmond in: Arthur Lehning, De tocht naar Ithaka – beschouwingen over politiek en cultuur (Amsterdam 1999) –

(6) Geciteerd in: Arthur Lehning, De feiten en de beteeke-nis van de zaak Sacco en Vanzetti (Amsterdam 1927) –

(7) De koninklijke paardenstallen bevonden zich aan het Singel, bij het Koningsplein, in wat oorspronkelijk het Stads-Bushuis was, daterend uit 1606. Tegenwoordig maken ze onderdeel uit van de universiteitsbibliotheek, als receptie-ruimte.