Spektakel Als Metafoor. Guy Debord Lezen
Het spektakel staat bij Guy Debord (1931-1994) voor de metafoor: hoe de krachten van staat, kapitaal en media de controle van het individu over zijn bestaan in beslag nemen. Het individu kijkt niet naar een spektakel, het is er zelf onderdeel van geworden. In het spektakel vindt een reflex plaats van hoe het moderne leven individuen terugleidt naar een staat van passiviteit waar zij geheel het zicht verliezen op het potentieel van het menselijk experiment en daardoor de toeschouwers worden van hun eigen leven. De term zal onuitwisbaar worden met zijn boek getiteld De spektakelmaatschappij (1967, oorspronkelijke Franse tekst; 1976, de Nederlandse vertaling).
(Door Thom Holterman, oorpsronkelijk verschenen op Libertaire Orde)
Debord heeft zonder ophouden gewerkt aan dit onderwerp. Tekst na tekst komt men bij hem een stramien tegen, waarop een meervoud van gedaantewisselingen wordt getoond van de commerciële logica, die het spektakel in beweging houdt: vervreemding van de arbeid, afhankelijkheid van de consumptie, falsificatie van het leven. Debord begon met schrijven en publiceren beginjaren 1950. Gedurende al die jaren tot aan zijn dood redigeerde hij – op kaartjes bijvoorbeeld – ongepubliceerd gebleven teksten. Vele zijn in de vorm van aantekeningen gemaakt, bedoeld voor projecten die in hem opkwamen, met open einden, over de evolutie van de hedendaagse maatschappij. Daarmee liggen die documenten klaar voor onderzoekers om ze te ontcijferen. Al dit materiaal is, door aanschaf van het archief van Debord enkele jaren geleden, in de Nationale bibliotheek van Frankrijk (te Parijs) te vinden. Voor de eerste keer is een deel van het ontcijferde materiaal gebundeld en gepubliceerd onder de titel Lire Debord (Debord lezen).
Ongepubliceerde teksten en aantekeningen
Hoe kunnen teksten worden bestudeerd en ingebracht in de discussie om vanuit die teksten de gang van zaken in het hedendaagse leven te overdenken? Hoe kunnen archieven in bibliotheken ondergebracht, daarbij een rol spelen. De voorliggende bundel Lire Debord beoogt bij te dragen aan het beantwoorden van deze vragen. Ze is samengesteld door Laurence Le Bras en Emmanuel Guy, in samenwerking met 13 coauteurs. Het geschreven materiaal in de bundel verzameld, houdt mede verband met een in het voorjaar 2013 gehouden colloquium ‘Lire Debord’. Dat ging vooraf aan een in de zomer van 2013 gehouden expositie van een deel van het archief ‘Debord’. De tentoonstelling droeg als titel ‘Guy Debord. Un art de la guerre’ [de onder die titel uitgegeven tentoonstellingsbundel besprak ik op deze site].
De bundel Lire Debord heeft het karakter van een werkdocument. Lezen wil hier vooral uitdrukken begrijpen van wat hij aan tekst en beeldmateriaal heeft geproduceerd, want naast auteur was Debord (neo)marxistisch theoreticus, revolutionair en cineast. In de bundel treft men een grote hoeveelheid ongepubliceerde tekst aan in de vorm van ‘ruw’ materiaal. Dat is naar zeven onderwerpen gegroepeerd opgenomen en wordt per onderwerp gepresenteerd. Daarnaast zijn er vele randopmerkingen en noten aan toegevoegd door de verschillende coauteurs. Het betreft vooral materiaal dat Debord verzamelde ten behoeve van projecten die hij uitgevoerd heeft en zich voornam te gaan uitvoeren (p. 19-264).
Na dit pakket aan ongepubliceerde tekst volgen de artikelen geschreven door de coauteurs om hun verklaringen en overwegingen te geven aangaande het gepresenteerde ruwe materiaal (p. 265-435). Die artikelen zijn geschreven ‘in echo op het ongepubliceerde materiaal’, zoals in de inhoudsopgave te lezen is. De twee afdelingen zijn op een verschillende papiersoort afgedrukt. Men kan dus per geselecteerd onderwerp makkelijke uitmaken waar te zoeken wat men interessant vindt.
Debord in zijn laatste jaren reactionair geworden?
Met het voorgaande heb ik een karakteristiek van dit lijvige werk gegeven. Een inhoudelijke afweging van de aangeboden tekst laat ik schieten, mede vanwege de grote diversiteit van onderwerpen, waarvan mij slechts een deel meer dan gebruikelijk boeit. Aan kritiek zal het overigens niet ontbreken, zo maak ik op uit een wel zeer uitgebreide inhoudelijke beschouwing naar aanleiding van de bundel op de site van L’herbe entre les pavés (Het gras tussen de straatstenen). Hier ga ik alleen in op het artikel van Patrick Marcolini over de kritiek op de oudere Debord. Sommigen hebben namelijk beweerd dat Debord in de laatste jaren van zijn leven reactionair is geworden. Marcolini vraagt zich nu af – in echo op het ongepubliceerde materiaal aangaande het onderwerp ‘Projet de dictionnaire’ – of een dergelijk verwijt terecht is. Hij zal precies het tegendeel verdedigen. Ik volg hier zijn argumentatie.
Een eerste overweging die Marcoline geeft, is de volgende. In tegenstelling tot klassieke reactionairen kan men van de oudere Debord niet zeggen dat hij democratie is gaan beschouwen als een principiële breuk met waarden. In het geval dat het directe democratie betreft, dat wil zeggen dat er zonder tussenkomst van een orgaan met gespecialiseerde politici wordt gewerkt en dat elke vorm van autoriteit en hiërarchie is opgelost in de gelijkmaking van voorwaarden, dan vertegenwoordigt dit voor hem een aantrekkelijk immaterieel goed, en niet een gevaar voor menselijke gemeenschappen.
Vervolgens wijst Marcolini op de wijze waarop de Poolse filosoof Leszek Kolakowski – in een inleiding uit 1979 – het gebruik van het bijvoeglijk naamwoord ‘reactionair’ behandelt. Het is niet alleen een beschrijvend woord maar ook een woord met een ongunstige betekenis. Gelet daarop gaat het in de ogen van de gebruiker van de term ‘reactionair’ niet alleen om te tonen dat er sprake is van vooruitgang (progrès), maar bovendien is er niets anders dan vooruitgang. Dit impliceert dat denken aan een teruggang betekent het denken van iets ergs. Dus door het woord ‘reactionair’ te gebruiken in iemands richting, inclusief de bedekte toespeling, moet men instemmen met een algemene theorie over een onvermijdelijke en voortdurende vooruitgang, aldus Kolakowski. En het is natuurlijk helemaal de kwestie of je daar mee wilt instemmen. Was bijvoorbeeld niet, zo vraag ik, op enig moment in de geschiedenis napalm het hoogtepunt van de technologische vooruitgang?
Marcolini neemt de gedachte van Kolakowski over en wijst er dan op, dat als men een reactionaire inhoud postuleert in de teksten van de oude Debord, dan plaatst men zich tenslotte op het terrein van deze spontane instemming met de ideologie van de vooruitgang. Die vooruitgang wil dat de geschiedenis zich oriënteert richting een doel. En het is precies deze vooruitgangsideologie en de ermee samenhangende overwaardering van de moderne wetenschap die het vooronderstelt, waartegen Debord een frontale aanval aan het eind van zijn leven onderneemt.
Wat hij doet is zijn analyse van de spektakelmaatschappij als kritiek op het kapitalistische systeem uitbreiden naar een kritiek op de moderne civilisatie. In Duitsland is dat bekend onder de term Kulturkritik. Het gaat bij Debord om een in opstand komen tegen de religie van de vooruitgang en het rationalisme. Het gaat om ongerustheid omtrent wat de bestemming van de mensheid aangaat in een wereld gedomineerd door een economische ontwikkeling die autonoom is geworden.
Marcolini gaat dan in de tijd terug. Hij ziet dat het enigszins naïeve enthousiasme voor de technische vooruitgang in de jaren 1950 door Debord wordt gedeeld. In de jaren 1960 komt hij evenwel onder invloed van denkers als Cornelius Castoriadis en Jacques Ellul. In 1971 vindt een echte verandering plaats in zijn tekst La Planète malade: hij introduceert een openlijke kritiek op de wetenschap en gelieerde technische sectoren, dragers van vervuiling en kunstmatigheid. Wat men aan kritiek op de moderne wetenschap tegenkomt in het ongepubliceerde materiaal is een voortgang van dit gedachtetraject.
Het expertendom
In zijn Commentaires sur la société du spectacle (1988) komt men bij Debord de observatie tegen, dat niets meer in de cultuur en de natuur niet getransformeerd of vervuild is; getransformeerd en vervuild door de inzet van middelen gericht op de belangen van de moderne industrie (p. 23, Commentaires). Verder leest men bij hem dat alle experts van mediatiek-statelijke allure zijn. Zij, dit expertendom, worden slechts door die allure als experts herkent. En omdat elke expert zijn meester dient, zijn de oude mogelijkheden van onafhankelijkheid tot bijna niets gereduceerd (p. 31-32, Commentaires). Hij past in dit beeld van transformatie en expertendom de moderne geneeskunde als voorbeeld. Men merkt al snel op, schrijft hij, dat de arts van vandaag niet meer het recht heeft de gezondheid van de bevolking te verdedigen tegen het pathogene (ziekteverwekkende) milieu, want dat zou betekenen dat men zich tegen de staat verzet of alleen al tegen de farmaceutische industrie (p. 59-60, Commentaires).
Marcolini wijst erop dat Debord naar aanleiding van deze vertolkte zienswijze, in de jaren 1990 met een medicus (Michel Bounan) in discussie raakt over een hoofdstuk in het boek van de laatste, Le Temps du sida (Het tijdperk van de aids) uit 1990. Daarin wordt uitgelegd hoe de hedendaagse medische wetenschap (en de moderne wetenschap in het algemeen) al vanaf het begin verstrengeld is met de commerciële wereld. Dit thema krijgt zijn vervolg in een uitwisseling van gedachten erover naar aanleiding van een tekst van de filosoof Michel Henry (La Barbarie, 1987).
In het ongepubliceerde materiaal vindt Marcolini een zienswijze van Debord terug, waarin hij vertolkt, dat de gebruikte technologieën het dagelijks leven een verdinglijkte en manipulatieve logica bezorgen. Dat thema was Debord – blijkens een kaartje voor het project van de dictionaire – al in de jaren 1980 aan het uitwerken.
Gelet op het voorgaande ontwaart men bij Debord dat zijn kritiek op de moderne wetenschap nauw verwant is met een kritiek op de ideologie van de vooruitgang: het is vooral de hypothese van de vooruitgang in de wetenschappen die hij verwerpt. Als er al een evolutie van de kennis over de natuur is, dan wil dat nog niet zeggen dat daarmee automatisch een toename van intelligentie en een verbetering van de menselijke condities gegeven is. Maar wat moet je dan met sommige verwijzingen van Debord naar mensen, die gebruikelijk tot de ‘reactionairen’ gerekend worden?
Authentieke revolutionairen
Om daar antwoord op te geven, wijst Marcolini op de neomarxisten Max Horkheimer en Theodor W. Adorno (Frankfurter Schule) die ook over deze problematiek hebben gepubliceerd. Wat Debord doet, blijkt wat Adorno aanbeveelt: het overbrengen van reactionaire kritieken op de vooruitgangsideologie naar het kamp van de revolutie. Want Debord blijft tot het eind aan toe voorvechter van revolutionaire verandering van de bestaande maatschappij. Ondanks dat zijn pessimisme over de komende kansen van de revolutie groot is, blijft zijn Commentaires sur la société du spectacle expliciet geschreven met het oog op lezing door hen die zich voorbereiden op de vernietiging van het bestaande, dominante spectaculaire systeem.
Aan het eind van zijn artikel wijst Marcolini er nog op dat ook anderen kritiek hebben (geuit) op het aanwijzen van de vooruitgang in het algemeen als het enige model van wetenschap en technologie. Het is gewoon tot een cult verheven. In dit licht hebben mensen als bijvoorbeeld Wittgenstein geaccepteerd om ‘reactionair’ te zijn in hun tijdperk – waarin zij de kritiek lanceerden dat er van de vooruitgang zelf een religie werd gemaakt. De Franse filosoof Jacques Bouveresse, door Marcolini geciteerd, keert de verwijten op die kritiek om: ‘Juist in hun weigering de opgelegde richting te volgen […] gedroegen zij zich als authentieke revolutionairen’.
Met het voorgaande heb ik slechts één deelonderwerp gelicht uit het aantal onderwerpen, dat vanuit ongepubliceerd materiaal in de bundel Lire Debord wordt aangeboden. Het geeft een idee van dit boek. Een ieder zal zelf moeten bekijken wat er overigens voor zijn of haar gading bijzit.
Thom Holterman
LE BRAS, Laurence et Emmanuel Guy (red.), Lire Debord, avec des notes inédites de Guy Debord, Éditions L’échappée, Paris, 435, blz., prijs 25 euro.