Standbeelden van een geschiedenis van wreedheden
Over de standbeelden van Christoffel Columbus en degenen die die beelden opgericht hebben. En een pleidooi om ook de sokkels weg te halen. Het is beter dat er niemand boven en onder ons staat. Laten we niet alleen de monumenten omverwerpen, maar ook de sokkels weghalen. Een grote nivellering, sociaal en materieel.
(Door Leopold Trebitch, Engels origineel bij Crimethinc, vertaling Tijn van Beurden/globalinfo.nl (donateurs: welkom!))
Afgelopen maand (het verhaal werd al in 2018 geschreven, vert.) trok een menigte een monument van de Confederatie omver in Chapel Hill, Noord Carolina, dat was een vervolg op de beeldenstorm van vorig jaar in het nabijgelegen Durham, na de onlusten in Charlottesville.
Nu we Columbus dag 2018 naderen, debatteert een panel deskundigen over het lot van het standbeeld van Columbus in St. Louis, waar pas veel strijd is geleverd tegen de politie en de witte dominantie. Het is daarom het juiste moment om de kolonisering van de zogenaamde Nieuwe Wereld en het verzet daartegen van de inheemsen, Afrikanen en de lagere klassen, opnieuw te bekijken.
Dit verhaal strekt zich uit van de Caribische eilanden naar de nederzetting die St. Louis werd, en beschrijft de geschiedenis van het standbeeld dat nu in Tower Grove Park staat. De navolgende tekst bevat veel beschrijvingen van shockerend geweld, dat werd gehanteerd voor het opleggen van het Europese kolonialisme, de witte dominantie, het kapitalisme, en uiteindelijk de heerschappij van de Verenigde Staten over dit land. Christoffel Columbus begon met het geweld; Henry Shaw, de opdrachtgever van het standbeeld in St. Louis en de stichter van de botanische tuin van Missouri, bestendigde het, net als zij die nu hun erfenis vereren.
De tekst is overgenomen uit het binnenkort verschijnende historische werk “Many Mischiefes of Very Dangerous Consequence”: Missouri Slavery and Resistance van Leopold Trebitch. Een gedrukt exemplaar is hier te verkrijgen.
De verovering van het Caribisch gebied
In oktober 1492 landde Columbus op Guanahani, een Caribisch eiland dat werd bewoond door het Taíno volk. De Taíno kwamen volgens hem aanzetten met ‘papegaaien, balen katoen, speren en veel andere dingen, die ze ruilden voor glaskralen en havik-belletjes. Alles wat ze bezaten wilden ze graag ruilen…Ze dragen geen wapens, die kennen ze ook niet, want ik toonde hen een zwaard, ze pakten het aan bij de scherpe kant en sneden zichzelf uit onwetendheid. Ze hebben geen ijzer. Hun speren zijn gemaakt van riet…Het zouden goede slaven zijn…Met vijftig man zouden we ze allemaal kunnen onderwerpen en laten doen wat we willen.’ Columbus doopte het eiland San Salvador, en begon met de knechting van en de massamoorden op de inheemse Amerikanen, ofschoon dat niet zo makkelijk ging als hij had gedacht.
In december kwam Columbus aan op het eiland Ayiti, waar tussen de 100.000 en 3.000.000 Taíno woonden. De Spanjaarden begrepen hoe belangrijk namen waren, en gaven het eiland de naam ‘Hispaniola.’ Toen op kerstdag de Santa Maria, een van de schepen van Columbus zonk terwijl het lag aangemeerd bij het eiland, gaf hij opdracht om met de restanten La Navidad te bouwen, de eerste (*1) Europese koloniale nederzetting in Amerika. Daarna zeilde hij terug naar Spanje met goud, papegaaien en zes Taíno slaven.
(De Taíno verdedigen de kust van Xaymaca met pijlen, 1494.)
Columbus keerde het jaar daarna terug met 17 schepen, 1300 man, 20 ruiters, en suikerriet voor de teelt. Omdat hij niet langer geïnteresseerd was in het vinden van Azië, fantaseerde Columbus over de kolonisering van Hispaniola voor Spanje en het verkrijgen van ‘zo veel mogelijk goud als [de Koning en Koningin eisen] … en zo veel mogelijk slaven die ze vragen.’ Maar toen hij aankwam op Hispaniola, vond hij het fort tot de grond toe afgebrand en de Spanjaarden die daar gestationeerd waren gedood door de Taíno, Ciguayo, en Macorix stammen. Toen Columbus weg was, hadden zijn mannen inheemsen ontvoerd en verkracht, wat de lokale bevolking niet tolereerde.
Het ging daarbij nauwelijks om de wangedragingen van ondergeschikten zonder toezicht. Columbus was goed op de hoogte van de behoefte aan seks slaven van conquistadores; op zijn terugreis naar Hispaniola, beloonde hij zijn officieren al met concubines. In 1500 schreef Columbus aan een vriend over het Caribisch gebied ‘Vrouwen brengen net als boerderijen makkelijk honderd castellanos (*2) op, en veel handelaren zijn op zoek naar meisjes; die van negen tot tien zijn nu in trek.’
Om goud te vinden bouwde Columbus tijdens zijn tweede reis een aantal forten en dorpen langs de zuidkust van het eiland en in het binnenland. Een van die vroege nederzettingen was Santo Domingo, dat een knooppunt van Europees kolonialisme zou worden in de eeuwen daarna. Alle inwoners die de Spanjaarden vonden werden als lijfeigenen behandeld, en werden gedwongen om aan hun meester een quotum goud te leveren. Zij die dat niet konden of wilden, werden geslagen, gemarteld, gegeseld, verminkt en gedood. Tegen het einde van 1494, waren 7.000 Taínos openlijk in opstand. De Spanjaarden sloegen de opstand met moeite neer, en daarna begrepen ze dat ze Hispaniola beter als een suikerplantage konden gebruiken, aan te leggen volgens het semi-feodale encomienda model. Ze zagen dat ze de Taíno beter als slaven dan als lijfeigenen konden gebruiken. In de loop van 1495-1496 werden de Taíno gedwongen hun traditionele voedsel op te geven voor Spaanse gewassen, maar velen weigerden het voedsel van de kolonialen te planten en te oogsten, en verhongerden liever.
Van de eerste 500 inheemse slaven die Columbus naar Spanje stuurde, stierven er onderweg 250. Honderdduizenden meer zouden er sterven in de daaropvolgende jaren, terwijl ze werkten in de goudmijnen en suikerplantages van Hispaniola of zich verzetten tegen de Spaanse overheersing. Tegen 1508, dus niet eens een hele generatie na het eerste contact met de Europeanen, was de inheemse bevolking van Hispaniola gekrompen tot 60.000. Een ooggetuige, die in 1502 in het Caribisch gebied aankwam, stelde dat de martelingen van de Spanjaarden steeds ingenieuzer en wreder werden.
Borikén and Xaymaca
De Spanjaarden kenden Borikén, dat ze hernoemden tot Puerto Rico, al sinds 1493, maar ze wilden er zich pas begin 16e eeuw vestigen, toen er goud ontdekt werd. Inmiddels was Columbus al dood, maar andere gewelddadige kolonisten, waaronder zijn zoon Diego Colón (*3), hadden zijn plaats ingenomen.
In 1508 werden Juan Ponce de León en een groot aantal conquistadores naar het eiland gezonden om er de versterkte nederzetting Caparra te bouwen en de lokale Taínos tot slaaf te maken. Het leven onder de Spanjaarden was gruwelijk; na drie jaar van slavernij in de goudmijnen, en de gebruikelijke verkrachting van inheemse slaven, hadden de Taíno er genoeg van. Tijdens een gewaagde daad van ketterij, omsingelden een groep slaven een conquistador en probeerden hem te verdrinken –ze wilden weten of Spanjaarden echte goden waren. Na een echte dood was de illusie van de Spaanse superioriteit weg. Kort daarna plunderden de Taíno de stad Sotomayor, daarbij vielen tachtig doden en werd de generaal Cristóbal de Sotomayor ernstig gewond.
(Het verdrinken van Diego Salcedo, conquistador, wat de opstand van 1511 deed ontvlammen)
Als antwoord ging Ponce de León een reeks gevechten aan met de Taíno. Om hen te straffen en anderen een lesje te leren, gelaste Ponce de León 6.000 executies, maar velen ontsnapten van het eiland of doodden zichzelf voor de Spanjaarden ze konden doden. Het jaar daarop liepen een aantal slaven van de gouverneur Diego Colón weg en voerden een paar maanden oorlog met de Spanjaarden. Wat ze ook op grote en kleine schaal probeerden, de Spanjaarden hadden grote moeite om de inheemse Caribische bevolking te onderwerpen.
Ten tijde van het eerste contact met de Europeanen leefden er tussen de 600.000 en een miljoen mensen op Puerto Rico en het nabij gelegen Jamaica. Na veertig jaar werken, ziekte en folteringen, waren er nog maar 200 inheemsen. Volgens Bartolomé de las Casas begingen de Spanjaarden ‘dezelfde misdaden als daarvoor en bedachten steeds geraffineerdere vormen van wreedheid; moordpartijen op inheemsen, levend verbranden en roosteren, voor wilde honden gooien, martelen, en teisteren met zwaar werk in de mijnen en elders.’
Tegen de jaren veertig van de 16e eeuw, begonnen Afrikaanse slaven de opengevallen miserabele plaatsen van de Taínos op te vullen. Ergens tussen de 11.000.000 en 100.000.000 Afrikanen werden ontvoerd uit hun thuisland om de arbeid te leveren die de Europese heersende klasse op het Amerikaanse continent nodig had. Tussen de 9.000.000 en 20.000.000 zijn vermoedelijk gestorven toen ze door de rijken en machtigen van West-Afrika tot slaaf werden gemaakt en tijdens hun transport door Europese handelaren die harteloos genoeg waren om in slaven te handelen.
Caobana
In augustus 1511 vertrok Diego Velázquez vanuit Hispaniola om Caobana te veroveren, dat hij Cuba doopte. Tot zijn verbijstering, hadden al vier honderd Taínos de lokale Guanahatabey, Ciboney, and Taíno gewaarschuwd voor de Spanjaarden. Volgens overleveringen liet Hatüey, een Taíno uit Hispaniola en een invloedrijke figuur bij de inheemse opstand tegen de kolonisatie van Cuba, de inwoners een gouden mand zien en waarschuwde hen:
‘Hier is de god die de Spanjaarden aanbidden. Hiervoor vechten en doden ze; voor dit vervolgen ze ons en daarom moeten we ze in zee gooien… Deze tirannen vertellen ons dat ze een god van vrede en gelijkheid aanbidden, en toch pakken ze ons land af en maken ons tot slaaf. Ze hebben het over een onsterfelijke ziel en over hun eeuwige beloningen en straffen, en toch beroven ze ons van onze spullen, nemen onze vrouwen en schenden onze dochters.’
Maar weinig toehoorders geloofden dat iemand zo gemeen kon zijn en de meesten besloten in het begin om hem niet te volgen.
Door een campagne van pesterijen, intimidatie en scherpschieten, zorgden Hatüey en andere guerrillero’s ervoor dat de Spanjaarden maandenlang in hun fort Baracoa moesten blijven. Uiteindelijk werd Hatüey gepakt en veroordeeld tot de brandstapel. Voor zijn terechtstelling op 2 februari, vroeg een Dominicaanse priester aan Hatüey of hij gedoopt wilde worden en daardoor naar de hemel kon gaan en zo de verdoemenis van de hel kon ontlopen.
‘Zijn er Spanjaarden in de hemel?’ vroeg hij.
‘Ja’, antwoordde de priester.
‘Dan verkies ik de hel’.
(De terechtstelling van Hatuey)
Toen Spanje begon met het opzetten van steunpunten in het Caribische gebied, vaardigden koning Ferdinand II en koningin Isabella II een decreet uit dat de slavernij van inheemsen rechtvaardigde. Het moest aan alle inheemsen worden voorgelezen bij hun eerste contact met Europeanen. Het decreet verklaarde dat alle mensen, inclusief indianen, gelijk waren en dat God bepaalde personen -pausen en koningen- belast had met het uitvoeren van zijn bevelen. De paus had Spanje de vrije hand gegeven op het Amerikaanse continent. Wilden de indianen zich onderwerpen aan Gods vertegenwoordigers en doen wat hij zegt –dat wil zeggen wilden ze zich onderwerpen en gehoorzame Spaanse burgers worden? Zo niet, dan,
‘Zullen we met de hulp van God met kracht uw land binnengaan, en zullen op alle mogelijke manieren die in ons bereik liggen oorlog tegen jullie voeren en zullen jullie onderwerpen aan het juk en de gehoorzaamheid van de kerk en zijne hoogheden; we zullen jullie, je vrouwen en je kinderen tot slaaf maken en verkopen of erover beschikken zoals zijne hoogheden mogen bevelen; en we zullen jullie goederen afpakken, en zullen alle mogelijke onheil en schade aan jullie toebrengen, zoals dat hoort bij vazallen die niet gehoorzamen, hun heer weigeren te ontvangen, zich tegen hem verzetten en niet gehoorzamen: en we waarschuwen vooraf dat de doden en verliezen die daaruit voortvloeien jullie fout zijn, en niet van zijne hoogheden, van ons, noch van deze ruiters die met ons meekomen.’
La Florida
Rond deze tijd raakten de Spanjaarden geïnteresseerd in het koloniseren van Florida. Mer drie schepen, waarin twee honderd man, landde Juan Ponce de León op de west kust van Florida in Escampaba en werden daar begroet door de Calusa (*4). Ofschoon de Spanjaarden nooit van de Calusa hadden gehoord, de Calusa op hun beurt hadden veel over hen gehoord –vluchtelingen waren twee jaar daarvoor van Cuba gekomen. Op de tiende dag van het Spaanse bezoek, vielen de Calusa hen aan, doodden er een paar en dreef de rest terug naar hun schepen. De volgende dag vielen tachtig kano’s de Spanjaarden aan en dwongen hen tot een terugtocht naar Puerto Rico.
Toen ze thuiskwamen, troffen de Spanjaarden hun nauwelijks vijf jaar oude hoofdstad Caparra in chaos aan. Tijdens de afwezigheid van Ponce de León waren de Taínos samen met de Kalinagos van een nabij gelegen eiland, in opstand gekomen. (*5) Ze vielen de stad aan, en branden veel daarvan tot de grond toe af, inclusief het huis van Ponce de León, de zetel van de koloniale macht.
Vier jaar later, op zijn terugtocht van Yucatan, stopte Francisco Hernández de Córdoba in zuidwest Florida –maar de Calusa joegen hem weg. Ponce de León kwam in 1521 terug in Florida met twee honderd man, priesters, boeren, kustenaars, vijftig paarden, en andere landbouwdieren en -werktuigen. Maar de Calusa joegen hem weg, daarbij verwondde Ponce de León zichzelf met een giftige pijl. In de loop der jaren werden meerdere pogingen ondernomen, maar afgezien van Christelijke missieposten, die het inheemse leven veranderen en vernietigde, bleef Florida voor generaties ononderworpen.
———————–
Voordat we naar Missouri gaan kijken, eerst nog twee voorbeelden van knechting en verzet in dat gebied, te beginnen met de Bahoruco marrons van Hispaniola, een door Mencía en Enriquillo gestichte kolonie van vluchtelingen.
Enriquillo, een Taíno onderdaan van de Spanjaarden, werd geboren in het midden van de jaren 1490. Als kind zag hij hoe zijn volk bijna werd vernietigd. Toen zijn vader en tachtig andere Taíno afgevaardigden in 1503 vredesbesprekingen bijwoonden, werden ze opgesloten in een gebouw dat de Spanjaarden in brand staken. De conquistadores doodden iedereen die erin slaagde de vlammen te ontvluchten. Enriquillo werd meegenomen en opgevoed door de Dominicanen, waaronder Bartolomé de las Casas.
In 1519 werd Mencía verkracht door haar slavenmeester. Toen haar echtgenoot Enriquillo probeerde de Spanjaard te vervolgen, wat theoretisch het recht was van de Taíno, werd hij in het openbaar gegeseld voor zijn gedrag. Mencía en Enriquillo schatten hun situatie in. De nieuwe wereld die Columbus hen had opgelegd kenmerkte zich door verkrachting, Spaanse onschendbaarheid, gruwelijkheden van het slavenleven, de genocide van hun volk, en het verdriet over het verlies van dierbaren. De kerk, het zogenaamde morele kompas van de Spaanse kolonisatie, stond aan de kant van hun meesters. Nee, deze nieuwe wereld was geen plaats om in te leven, besloten Mencía and Enriquillo. Ze vertrokken naar de bergen van de Bahoruco.
In de hooglanden groeide hun kamp langzaam uit tot een marrons gemeenschap van inheemse en Afrikaanse weglopers van alle leeftijden, die samen tegen de Spanjaarden vochten. Omdat de handel van Hispaniola na veertien jaar guerrilla tot stilstand kwam, boden de Spanjaarden een bestand aan. Jammer genoeg, stierf Enriquillo een jaar na de ondertekening, en vier jaar daarna kwamen de Spanjaarden terug op de overeenkomst. Vertrouw nooit een contract dat vrijheid belooft.
(Een standbeeld van Enriquillo)
Op hetzelfde tijdstip dat het Bahoruco marrons kamp van de grond kwam, op kerstdag 1521, kwamen tussen de 20 en 40 slaven van Diego Colón in opstand. Samen doodden ze hun toezichthouders, het vee van Colón, en verbrandden de suikerrietvelden. De groep kwam bij minstens een andere plantage voor ze werden gestopt; de opstand kostte negen Spanjaarden het leven. Het merendeel van de opstandelingen waren geïmporteerde Afrikaanse slaven, daardoor werd dit een van de eerste bekende Afrikaanse slavenopstanden van het Amerikaanse continent. De vergeldingsacties kwamen snel en waren heel fel, de meeste deelnemers werden opgepakt, gemarteld en geëxecuteerd.
Voor de opstand, verkozen de meeste slaveneigenaren in Afrika geboren slaven, ze namen daarbij aan dat die tamelijk ontredderd zouden zijn en afhankelijker van hun meester, niet in staat met elkaar te communiceren of zichzelf te redden in de wildernis. Ondanks die belemmeringen waren de rebellen effectief, en door het vergoten Spaanse bloed pasten de kolonisten hun strategie aan. Binnen twee weken voerde gouverneur Colón de eerste Caribische verordeningen in betreffende Afrikaanse slaven.
Colón verordonneerde dat slaven hun meesters eigendom niet zonder toestemming mochten verlaten, maar ook dan was hun bewegingsvrijheid beperkt. Wat slaven konden kopen en verkopen werd ook ingeperkt, ook mochten ze geen vuurwapens dragen, ook de betrouwbare niet.
Deze wetten, samen met andere die waren ingevoerd door de Spanjaarden in het Caribisch gebied en aangevuld door de witte racistische gewoontes van Frankrijk en Groot-Brittannië vormden uiteindelijk het fundament voor de koloniale en staatswetgeving elders in de zogenaamde nieuwe wereld, bijvoorbeeld in Missouri. Niet alleen vonden repressieve tradities hun weg naar Missouri, dat deden ook de gewoontes van verzet, verspreid door gezagsondermijnende verhalenvertellers en de opstandelingen zelf toen ze werden tewerkgesteld, tot slaven gemaakt en getransporteerd door de hele geglobaliseerde wereld in de volgende eeuwen.
Ons verhaal gaat nu twee duizend mijlen noordwest en tweeëneenhalve eeuwen vooruit in de geschiedenis.
(Noordoosten Amerika in 1719)
(Het midwesten in 1755)
De groei van Missouri
In 1763, aan het einde van de Zevenjarige Oorlog, verschoven de Europese kolonies door het Verdrag van Parijs: Illinois werd deel van de kolonie Virginia, die strekte zich toen uit van de Atlantische Oceaan naar de Mississippi. Het land west van de Mississippi kwam onder Spaans gezag en (om de zaken voor de huidige lezer verwarrender te maken) Missouri en het noorden van Arkansas stond bekend als Spaans Yllinois. De naam was een verbastering van het Inoka volk, die samen met het land de verkeerde naam Illinois kregen. Ondanks het feit dat monarchen en kooplieden, op duizenden mijlen afstand, wat we Missouri en Illinois noemen, claimden te bezitten, vormden Amerikanen nog steeds de grote meerderheid van de bewoners van de regio. De paar Europese bewoners in het gebied leefden in inheemse Amerikaanse woningen, en waren van de stammen in de regio afhankelijk voor hun overleving en winsten.
Toen de Britse wetgeving van toepassing werd in Illinois, verhuisden veel Franse slaveneigenaren naar Missouri aan de andere kant van de rivier, omdat ze bang waren dat hun financiële belangen zouden worden geschaad. Tijdens de koloniale periode in de 18e eeuw, brachten enkele handelaren slaven mee om in hun mijnen te werken in centraal Illinois en zuidelijk Missouri, maar veel Franse kolonisten waren niet geïnteresseerd in goederenproductie, en handelden liever in inheemse pelsen. Vooral in handelssteden als St. Louis, werkten een aantal de slaven op de velden of op de schepen, maar de meesten werkten in huishoudens. De meeste slaven waren inheemse Amerikanen; een paar Afrikaans.
De slaven die rebelleerden maakten natuurlijk gebruik van dezelfde werktuigen die ze noodgedwongen dagelijks moesten gebruiken. In het koloniale tijdperk van het slavenverzet zag men continue kruimeldiefstallen en veel grote inbraken die werden uitgevoerd door slaven in de scheepsbranche en dienstensector, om nog maar te zwijgen van de koks die hun meester en hun familie vergiftigden of hun schuren en woningen in brand staken.
Laat in de zomer van 1785 teisterde een serie branden het dorp St. Louis, die vermoedelijk waren aangestoken door ontevreden slaven. Twee maanden later werden drie schuren in brand gestoken als dekking voor de ontsnapping van elf inheemse en Afrikaanse slaven. Een maand lang leefden ze samen, en aten wat de wildernis bood en wat ze konden stelen van de paar Europese nederzettingen in oostelijk Missouri. Helaas werden vier van hen gepakt toen ze probeerden anderen te bevrijden in St. Charles en St. Louis. Het lot van de andere zeven blijft onbekend, mogelijk werden ze geadopteerd door een van de stammen in de regio of voegden ze zich bij de interraciale piraten van de Mississippi rivier, zuidelijk van Missouri.
De tot slaaf gemaakte bevolking van St. Louis bracht de heersende klasse een andere belangrijke slag toe in de vroege jaren 1800, toen de slaven van Pierre en Auguste Chouteau de woningen van hun meesters in brand probeerden te steken. De twee broers, bekend onder de naam de rivier baronnen, controleerden de pelshandel van de Missouri rivier, de langste in de Verenigde Staten. Als rijkste mannen in de stad, hadden ze aanzienlijke politieke en juridische macht.
Veel van de slaven waren inheemse Amerikanen, en volgens de Spaanse wetgeving was hun slavernij al meer dan tien jaar illegaal. Maar de kroon was gevestigd in New Orleans, een drie tot vier maanden durende stroomopwaartse reis naar Ste. Genevieve of St. Louis en een 12 tot 20 dagen durende retour reis stroomafwaarts, dus konden de machtige handelaren van St. Louis doen wat ze wilden.
Voordat de branden begonnen waren al een aantal van de slaven van Chouteau gevlucht en een procedure voor hun vrijlating begonnen. Om ze te straffen liet Chouteau drie van de assertiefste slaven aan staken vastbinden en mishandelen. De eerste brandpoging vond plaats in de nasleep van die zweepslagen, maar het vuur werd gedoofd voordat het veel schade had aangericht.
Pierre Chouteau had dat geluk niet. Drie jaar later, stond hij buiten in de ijskoude nacht en zag hoe ’in een uur tijd …de vlammen de vruchten van 25 jaar onophoudelijke arbeid verteerden.’ Hij ging natuurlijk grotendeels om het werk van anderen.
Tegen de tijd dat Missouri deel van de Verenigde Staten werd in 1804, waren Anglo-Amerikaanse kolonisten al minstens een generatie lang het gebied beetje bij beetje binnengekomen, daarbij brachten ze hun slaven en raciale gewoontes van kolonisering met zich mee. Het ging veelal om welgestelde zuiderlingen van de plantageklasse die de Missouri rivier in westelijke richting overstaken, en neerstreken in het midden van de staat om zo Little Dixie te vormen. Armere zuiderlingen, met geen of weinig slaven, neigden naar de Ozarks in zuidelijk Missouri te gaan of naar noord Arkansas. Toen Missouri een staat werd in 1821, was de inheemse Amerikaanse slavernij veranderd in Afrikaans-Amerikaanse slavernij. Bevolking, cultuur en wetgeving verschoven ook van Frans en Spaans naar Brits en Amerikaans. Die transitie verliep bepaald niet soepel.
Kolonisten uit Virginia, Kentucky, en Tennessee vochten met inheemse Amerikanen en voerden uiteindelijk oorlog tegen hen. Enkele van die groepen waren een paar generaties daarvoor naar Missouri verdreven; anderen leefden in die regio sinds het begin der tijden. Omdat de kolonisten de vrije wildernis wilden veranderen in privaat bezit, verdreven ze de inheemse bewoners van hun jachtgronden en huizen.
Toen Missouri in 1821 werd erkend als een staat, stroomden jaarlijks honderden zo niet duizenden kolonisten de staat binnen. De meeste van de Anglo-Amerikaanse immigranten misbruikten kleurlingen al generaties lang. Veel van hen waren opgevoed door ouders en grootouders die slaven bezaten en verdrijvingsoorlogen voerden tegen inheemse indianen in het oosten. Ook degenen die voordien geen actieve rol hadden gespeeld bij de vestiging van de witte dominantie, kwamen begin 19e eeuw in aanraking met tweehonderd jaar Britse kolonisten traditie.
Toen de westwaartse expansie versnelde in het midden van de 19e eeuw, werden de handelaren van Missouri rijk door de duizenden immigranten en handelaren die de rivieren bevoeren. Geld bleef binnenstromen toen de routes over land in het gebied tot stand kwamen, zoals naar Santa Fe en Oregon. Zwarte stoombootwerkers, barmeisjes, landarbeiders, koks, stuwadoors, en wasvrouwen, zowel slaven als vrijen, speelden een belangrijke rol bij die massa migratie, ofschoon historici die rol grotendeels onzichtbaar hielden.
De komst van Henry Shaw
De jonge Henry Shaw reisde van Groot-Brittannië naar de Verenigde Staten en kwam in deze bloeiende stad aan tijdens het hoogtepunt van de westwaartse expansie in de jaren 1820. Thuis bezat zijn familie bestekfabrieken, en Shaw hoopte hun producten af te zetten bij kolonisten die westwaarts vertrokken. (*6) Shaw werd uiteindelijk rijker dan hij zich in zijn wildste dromen had kunnen voorstellen, hij maakte gebruik van de vloedgolf van kolonisten en sloot militaire contracten af met alle negen VS-forten westelijk van de Mississippi. Toen de kolonisten de inheemse Amerikanen verder naar het westen verdreven, en VS-soldaten het doden voor hun rekening namen, gebruikten ze allemaal de ijzerwaren, gereedschappen, en bestek van Shaw voor hun dagelijkse leven.
Maar handelaren werken in twee richtingen, Shaw importeerde niet alleen goederen, hij exporteerde ook: katoen, tabak, lood en suiker, allemaal producten van slavenarbeid. Tegen de jaren 1840 was hij naar de huidige maatstaven miljardair geworden, in staat om met pensioen te gaan en de koninklijke tuinen van Europa te gaan bezoeken. Het is niet verwonderlijk dat Shaw, die zijn rijkdom dankte aan het zweet van slaven en het bloed van inheemse Amerikanen, ervoor koos om Christopher Columbus te eren. We moeten het standbeeld dat hij bestelde, bekijken in de context waarin het was opgericht.
Voor hen die vinden dat handel los staat van de bloedige kapitalistische productie, besluiten we met een paar anekdotes die laten zien wat voor persoon Henry Shaw was.
In de periode van 1820 tot 1860, bezat Shaw minstens elf mensen. Tegen het midden van de eeuw waren die nogal opstandig. In mei 1854 liep de 20 jarige Sarah met haar vier jarig zoontje weg van Shaw. Hij plaatste onmiddellijk een advertentie waarin hij Sarah beschreef als iemand van ‘gemiddelde lengte, slank en slechte tanden, waarvan sommige aan de voorkant voorzien van gouden kapjes’ en haar zoon als ‘een sterk, gezond uitziend kind, met krulhaar.’ Hij vroeg de vinder om ze naar de slavengevangenis te brengen, en beloofde $ 330 voor Sarah en $ 100 voor de jongen.
Hoe het afliep is niet bekend, laten we hopen dat ze niet opgepakt werden.
(Mannen poseren bij Bernard Lynch’s slavenhok)
De zomer daarna liepen Esther en haar twee kinderen weg van Shaw. Ze verdwenen vermoedelijk in een van de vele netwerken die waren opgezet door vrije en tot slaaf gemaakte zwarte mensen in het dichtbevolkte gebied van St. Louis. Uiteindelijk kwamen ze in contact met Mary Meachum, een abolitionist uit de lokale zwarte bovenklasse.
In de nacht van 21 mei hielpen Mary Meachum en een vrije zwarte man, genaamd Isaac, Esther, haar twee kinderen en zes andere weglopers om de Mississippi net noordelijk van de binnenstad over te steken. Vermoedelijk waren ze op weg naar de marrons stad Brooklyn, Illinois, een belangrijke bestemming op de ondergrondse route net zuidelijk van hun vertrekplaats. Toen ze Illinois bereikten werden ze helaas onderschept door een groep slaven vangers; in de verwarring die ontstond, konden maar vier weglopers ontsnappen. Esther, haar kinderen, Mary en Isaac werden allemaal gearresteerd. Mary en Isaac werden beschuldigd van slavendiefstal, terwijl Esther en haar kinderen terug werden gegeven aan Henry Shaw.
Shaw liet Esther geselen, slaan en hij verkocht de kinderen, wat natuurlijk onvoorstelbaar wreed was. Niemand zou namelijk het recht moeten hebben om liefhebbende ouders te scheiden van hun kinderen.(*7) Shaw had niet alleen dat recht, hij gebruikte het ook.
De ontsnapping van Esther was waarschijnlijk de laatste druppel voor Shaw. Binnen enkele jaren daarna ontdeed hij zich van al zijn slaven. Ze leverden hem te veel problemen op. Historici beweren graag dat hij dat deed om humanitaire redenen, maar het was duidelijk omdat de slaven hem meer problemen opleverden dan hem lief was.
Tegenwoordig herinneren mensen Shaw natuurlijk liever om de bloemen in de botanische tuin van Missouri. Dat is makkelijker dan te kijken naar de zeeën van bloed die de eeuwen achter ons vulden.
(Jaarlijkse ballonnen-oplaten bij Mary Meachum Freedom Crossing)
Standbeelden, straten en namen
Standbeelden, straten en instellingen worden typisch gebruikt voor het eren van personen die net zo vreselijk zijn als Henry Shaw en Christopher Columbus. We gaan dikwijls voorbij aan de verhalen achter die namen, vanwege de banaliteit en duisternis van het verleden. Misschien doen we dit omdat we de monotonie van het leven associëren met die gebouwen en straten, of op zijn best, omdat we ze doordrenkt hebben met onze eigen mening.
Het Columbus standbeeld is een van de ontelbare striemen in het verminkte landschap van St. Louis. Maar we moeten niet het standbeeld eenvoudigweg verwijderen om hem zo uit onze gedachten te krijgen. Misschien zou Columbus moeten blijven, gehuld in een rode mantel iedere oktober, met een nieuw bord waarop de simpele tekst: ‘Moordenaar, verkrachter, kolonist.’
Laten we in een tijd waarin deze mannen worden ontmaskerd, meer doen dan alleen maar de namen van instellingen veranderen, die nog steeds exclusieve concentraties vormen van rijkdom, kennis en macht. Als we als forens een straat moeten oversteken, op weg naar uitbuitende arbeid of saaie klassen, waarvan de naam wordt gewijzigd naar iemand die we mogen, is die nog steeds deel van onze saaie reistijd. Als onze buurten namen krijgen van betere mensen, maar we worden nog steeds gecontroleerd en uitgesloten, of alleen getolereerd als consument, dan hebben we weer gefaald. Wat is namelijk het nut van naamswijziging van de Shaw Boulevard als jonge mensen als VonDerrit Myers, Jr. nog steeds straffeloos worden neergeschoten door de politie? (*8) Het is niet onze taak om eenvoudigweg de namen te veranderen die een vervreemdende en onderdrukkende samenleving verheerlijken, maar om de maatschappij fundamenteel te veranderen.
Daarnaast moeten we ervoor zorgen dat we de personen die ons inspireren niet verheerlijken in de plaats van de helden van de witte dominantie. Het is beter dat er niemand boven en onder ons staat. Laten we niet alleen de monumenten omverwerpen, maar de ook de sokkels weghalen. Een grote nivellering, sociaal en materieel.
Leopold Trebitch, september 2018
——————–
Verdere literatuur
Het Caribisch gebied:
-
También la lluvia (Even the Rain) (Zelfs de regen) — Een film die zich in Bolivia afspeelt, en gaat over een Europese filmploeg die het verhaal probeert te vertellen van Christopher Columbus en het inheemse verzet tijdens de wateroorlog van het jaar 2000.
Afrika
- Lose Your Mother: A Journey Along the Atlantic Slave Route, Saidiya Hartman
- The Slave Ship: A Human History, Marcus Rediker
- The Hanging of Angelique: The Untold Story of Canadian Slavery and the Burning of Old Montreal, Afua Cooper. Hoewel dit boek hoofdzakelijk focust op de slavernij in Canada in de 18e eeuw, bevat het ook een uitstekend hoofdstuk over de Afrikaanse slavenhandel door de Portugezen in de 15e eeuw, voor de kolonisatie van het Amerikaanse continent.
Columbus
-
The Journal of Christopher Columbus (During His First Voyage, 1492-93)
-
Excerpts by Abolish Columbus Day from Four Voyages by Christopher Columbus
-
A Short Account of the Destruction of the Indies, Bartolomé de las Casas
-
“A Mohawk perspective on the suffering of Haiti,” Doug George-Kanentiio
-
Columbus Day? True Legacy: Cruelty and Slavery, Eric Kasum
En voor extra punten, enkele commentaren voor de vuist weg over Christopher Columbus.
Missouri
-
What It’s Like To Reenact St. Louis History,” Jarrett Medlin—An interview with Natashia Griffin, who, along with her children, re-enacts Esther’s attempted escape at the Mary Meachum Freedom Crossing
-
Free Black Communities and the Underground Railroad: The Geography of Resistance, Cheryl Janifer LaRoche
-
Henry Shaw: His Life and Legacy, William Barnaby Faherty, S.J.
(Hedendaagse plechtigheid van de Taino)
Noten:
1) De ‘eerste’ hier heeft geen betrekking op bezoeken van Afrikanen, Vikings, Aziaten of Baskische vissers aan Amerika.
2) Spaanse munt.
3) De Spaanse naam van Columbus, Cristobal Colón, betekent ruwweg vertaald, ‘Drager van Christus, de kolonisator’
4) De Spanjaarden vermeldden Escampaba als de naam voor het koninkrijk van de Calusas. De naam Calusa komt van een van de stamleiders in de jaren 1560, die de Spanjaarden Carlos noemden. Hun eigen naam is helemaal verloren.
5) Het Kalinago woord voor mensen, karibna, werd het Europese woord voor de stam, ook de woorden Caribisch en kannibaal werden daarvan afgeleid. Ofschoon de Europeanen veel verhalen vertelden over het Kalinago kannibalisme is er nauwelijks of geen bewijs dat het echt bestond.
6) Het deel van Engeland waar Shaw opgroeide en waar zijn familie fabrieken had, lag in het hart van de Luddieten driehoek. Toen Shaw jong was, zag hij mogelijk hoe de Luddieten machines vernietigden.
7) Op dit moment zitten bijna een miljoen moeders als slaven vast in het moderne Amerikaanse gevangenissysteem of zijn ze verwikkeld in rechtszaken, voorwaardelijk vrij, of met proefverlof, nog afgezien van de families die door de VS immigratiedienst zijn gescheiden.
8) VonDerrit Myers, Jr. werd op 8 oktober 2014 gedood, minder dan een maand na Michael Brown. Zijn dood leidde tot een hernieuwde golf van anti-politie demonstraties, vernielingen en verbrandingen van de VS-vlag. Het stadsbestuur en de politie verdedigden Jason Flanery, de agent die hem vermoordde, en pleitte hem vrij van elk vergrijp. Pas een paar jaar later werd Flanery eindelijk ontslagen, nadat hij verongelukte met zijn politiewagen, terwijl hij dronken was en veel cocaïne had gebruikt.