Ga naar de inhoud

Uitzonderingsstaat In Theorie en Praktijk

Ruim tien jaar geleden besprak ik het boek over de uitzonderingsstaat van de Italiaanse filosoof en maatschappijcriticus Giorgio Agamben, getiteld Etat d’exception (uit het Italiaans vertaald in het Frans, 2003). Die bespreking is opgenomen in het tijdschrift Rechtsfilosofie & Rechtstheorie (2004/2, p. 225-228). De uitzonderingsstaat is nu heel dichtbij: in Frankrijk. En in Nederland wordt steeds meer privacyvijandige, antirechtstatelijke wetgeving geproduceerd, een salamitactiek: de optelsom van al die regelgeving zou wel eens de permanente uitzonderingsstaat kunnen opleveren. Gelet op wat zich in Frankrijk voordoet, moest ik terug denken aan het boek van Agamben. Om de achtergronden van een deel van onze hedendaagse werkelijkheid te begrijpen, is zijn betoog nog steeds het lezen waard.

17 min leestijd

(Oorspronkelijk verschenen op libertaire orde)

De hierboven genoemde bespreking van zijn boek heb ik bekort, waardoor ruimte ontstond om de hedendaagse Franse situatie te belichten. Vervolgens wil het, dat van Agamben, juist naar aanleiding van de actuele situatie in Frankrijk, een paginagroot artikel in het Franse dagblad Le Monde is opgenomen over de ‘veiligheidsstaat’, een variant van de uitzonderingsstaat. Een bekorte vertaling van dat artikel vormt de afronding van dit item.

uitzon sine48

Straat van de Vrijheid

Theorie uitzonderingsstaat

De uitzonderingsstaat ziet Agamben als een bestuurlijk paradigma. Daarin spelen twee elementen een doorslaggevende rol. Het ene element betreft de juridische mogelijkheid om in een afgekondigde ‘staat van beleg’ in het private domein de bevoegdheden uit te breiden, die in tijden van oorlog aan het militair gezag behoren. Het andere element betreft de mogelijkheid om de werking van de grondwet of althans in ieder geval de klassieke grondrechten op te schorten. De instelling van de uitzonderingsstaat kan worden gebruikt om een rechtsvacuüm te creëren. In dit vacuüm is alles toegestaan, wat onder gelding van het recht voor de overheid verboden is. Vanuit de systematiek van het constitutionele recht en de politieke filosofie voorwaar een studie waard.

Als historisch voorbeeld van de creatie van een ‘rechtsvacuüm’ verwijst Agamben vrijwel meteen na de opening van zijn boek naar de military order door de president van de USA in november 2001 uitgevaardigd. Die order maakt de detentie mogelijk van ‘niet-burgers verdacht van betrokkenheid bij terroristische activiteiten’. De military order van president Bush ligt ten grondslag aan de vrijheidsberoving van vele honderden mensen op de Amerikaanse basis Guantanamo Bay, op Cuba. De juridische status van de daar gevangen gehouden personen is opgeheven. Het zijn krijgsgevangenen noch verdachten (de Conventie van Genève noch de Amerikaanse wetgeving is op hen van toepassing) ze zijn louter object van onbepaalde vrijheidsberoving, niet alleen naar tijd genomen, maar ook wat de omstandigheden waaronder betreft. Ze zitten in een rechtsvacuüm. Dit is gecreëerd binnen de kaders van de ‘rechtsstaat’, wat onmiddellijk de kwestie op roept: ‘Wat is deze rechtsstaat als rechtstaat waard?’. Met het oog op het penibele van deze kwestie bespreekt, Agamben de grondwettelijke situatie van het toenmalige Weimar.

In het Duitse Rijk was geregeld dat, als de veiligheid en de publieke orde ernstig in gevaar waren en bedreigd werden, dan kon de Rijkspresident de noodzakelijke maatregelen nemen om de veiligheid en de publieke orde zeker te stellen, zonodig met behulp van het leger. Op grond van dat motief kon hij geheel of gedeeltelijk de werking van bepaalde grondrechten opschorten (art. 48 Grondwet van Weimar). Zodra Hitler legaal zijn machtspositie had verworven, schortte hij op 28 februari 1933 met het ‘Decreet voor de bescherming van het volk en de staat’ de werking op van de in art. 48 Grondwet van Weimar genoemde grondrechten. Hiermee was legaal een noodtoestand in het leven geroepen, waarin buitenrechtelijk kon worden gehandeld.

Nieuwe simultane aanslagen:

fn charlie 1220

Zes Franse regio’s aangevallen. ‘Met vlammenwerper’

Hiermee is de toon wan het boek gezet en ontrolt zich een vooral historische en rechtstheoretische beschouwing omtrent het politieke verschijnsel état d’exception (uitzonderingsstaat). Dit verschijnsel, zo komt aan de orde, is onder vele benamingen bekend, zoals in het Frans l’état de nécessité, l‘état d’urgence, l‘état de siège, in het Duits Ausnahmezustand, Notstand, in het Engels fancied emergency, martial law. Ook in het Nederlands kennen we termen waarachter de mogelijkheid van een rechtsvacuüm schuil kan gaan, zoals staat van beleg, noodtoestand, uitzonderingstoestand. Het bedoelde politieke verschijnsel is in de loop van vele jaren door constitutionalisten, rechtshistorici en politiek filosofen behandeld en becommentarieerd.

Agamben werkt het verschijnsel in de eerste helft van boek naar twee kanten uit. De ene kant is die van de geschiedenis van de terminologie. De andere kant is die van de verwerking van het debat over dit onderwerp tussen een aantal intellectuelen en de Duitse erudiete nazi-jurist Carl Schmitt (1888-1985). Agamben analyseert eveneens een aantal opvolgende grondwetten in verschillende Europese landen, op het voorkomen daarin van de instellingsmogelijkheid van een ‘staat van beleg’. In zo’n staat van beleg komt de bevoegdheid van het bestuur vrij om de (grond-)wet op te schorten (in geval van bijvoorbeeld ongeregeldheden, binnenlandse onlusten, bedreiging van de veiligheid van staat). Het is het no man’s land tussen staatsrecht en politiek feit en tussen de juridische orde en het leven, dat Agamben tot zijn onderzoeksveld beschouwt. Hij trekt met de nodige voortvarendheid door dit veld, om de uitzonderingsstaat als paradigma en als feitelijke consequentie ervan te laten verschijnen. Dit wat de eerste helft van het boek aangaat.

In de tweede helft van het boek behandelt hij vooral zijn ‘vondst’ , het Romeins (publiek) rechtelijke justitium. Dit instituut beschouwt hij als het archetype van de moderne Ausnahmezustand, om het eens in het Duits te zeggen. Als de senaat van het oude Rome een situatie definieerde als gevaarlijk voor de republiek, dan kon de senaat het justitium uitroepen. In zodanig geval kon(den) de consul(s) alle maatregelen nemen die noodzakelijk waren ten behoeve van de staatsveiligheid. Tot die maatregelen behoorde ook het opschorten van de gelding van het recht. Hier vinden we dus al – zo houdt Agamben voor – het paradoxale verschijnsel van de legale productie van een juridisch vacuüm.

Hij gaat in op de status van deze Romeinsrechtelijke figuur en trekt vergelijkingen met andere ermee samenhangende figuren. Aan deze discussie ga ik hier voorbij. Voldoende is om te zien, dat met de mogelijkheid om de rechtsstaat terzijde te schuiven, de staat als ‘blote macht’ aantreedt. Dat heeft dus een lange traditie. Verwonderlijk is dat niet omdat de staat in en door geweld op het wereldtoneel is verschenen (als ‘veroveringsstaat’). Maar wat is daarvan de maatschappelijke relevantie voor het heden? Laten we niet vergeten dat in Nederland met bijvoorbeeld de mogelijkheid om een ‘noodverordening’ uit te vaardigen, het instellen betekent van de uitzonderingsstaat op lokaal niveau (een bevoegdheid die ook bij herhaling in de afgelopen jaren is gebruikt; zie artikel 175 en 176 Gemeentewet). Verder kennen we de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden. Deze wet verwijst door naar ondermeer de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Wet bbbg). Onlangs besteedde ik daar nog aandacht aan in een paragraaf getiteld gemankeerde maatschappij.

Nederland is door Agamben niet in zijn onderzoek opgenomen. Maar wat hij opvoert is herkenbaar. Dat is eveneens het geval met wat op dit moment zich in Frankrijk afspeelt op het vlak van de praktijk van de uitzonderingsstaat.

haddock

Praktijk uitzonderingsstaat

Een dag na de bloedige aanslagen op 13 november 2015 in Parijs, die aan 130 mensen het leven kostten, werd door de Franse president in Frankrijk de uitzonderingsstaat ingesteld. De grondslag ervoor werd gevonden in een wet uit 1955. Met die wet in de hand werd het (onder meer) mogelijk huisarrest op te leggen aan personen, ‘van wie de activiteiten als gevaarlijk voor de veiligheid en de openbare orde blijken te zijn’. Op 20 november 2015 werd de instelling van de uitzonderingsstaat tot eind februari 2016 verlengd. Tegelijk vond aanpassing van wetgeving plaats. Het werd mogelijk elke persoon ‘ten aanzien van wie serieuze redenen bestaan om te denken, dat zijn gedrag een bedreiging vormt voor de openbare orde en veiligheid’ onder de werking van de uitzonderingsstaat te laten vallen.

Het zinsdeel ‘serieuze redenen om te denken’ kent geen enkele juridische restrictie en staat dus volledig open voor een discretionair gebruik (vrijheid om naar goeddunken te handelen). Dit zet de sluizen wagenwijd open voor wat ik ‘argumentatieve willekeur’ noem. De Franse regering werkt verder aan het in overeenstemming brengen van de urgentie-regelgeving met de grondwet …

Wat bij de onmiddellijk uitvoering van de instelling van de uitzonderingsstaat ook blijkt, is het volgende. In het door de instelling gecreëerde rechtsvacuüm is het niet alleen te doen om terrorisme te bestrijden maar ook om milieuactivisten preventief aan- en op te pakken (gemakkelijker verwerven huiszoekingsbevelen, laten ondergaan van voorarrest, opleggen van huisarrest). De uitzonderingsstaat die ter afwering van terrorisme aan de vooravond van de opening van de wereldklimaattop COP21 in Parijs werd ingesteld, werd dan ook onmiddellijk tegen milieuactivisten gebruikt. Daarbij werd een aantal van hen huisarrest op gelegd tot na het eind van de klimaattop, die ongeveer twee weken duurde (Le Monde van 27 en 28 november 2015).

De ingesteld ‘staat van beleg’ heeft voor het politieapparaat ruimte geschapen machtsvertoon te botvieren bij huiszoekingen. De berichten daarover liegen er niet om. Zo verhaalt Le Monde van 22 december 2015 over de wijze waarop een Tsjetsjeense vluchtelingengezin, dat al tien jaar in Parijs woonachtig is, door een brute vorm van huiszoeking werd geterroriseerd: ‘Ik dacht dat de Russen waren teruggekeerd’. Hier zien we de omkering van waarden, gedekt door een jezuïtische formulering van de Franse minister van Binnenlandse Zaken: ‘De uitzonderingsstaat is niet het tegendeel van de rechtsstaat, maar zijn pantser’ (de minister letterlijk geciteerd in Le Monde van 20 november 2015).

Deze omkering is historisch gezien een heel gevaarlijke vanwege het politiek autoritair gebruik dat ervan kan worden gemaakt, door een ieder die legaal in de positie van machthebber is gekomen. Want deze omkering is steeds vergezeld gegaan met dictaturen, die het als legaal kader hebben gebruikt, zoals hierboven Agamben al toelichtte. Nu volgt hij de hedendaagse Franse praktijk op de voet, zo blijkt uit zijn paginagrote artikel in Le Monde van 24 december 2015, getiteld ‘Van rechtsstaat tot veiligheidsstaat’. Ik ontleen er het volgende aan.

[Le Monde 24 december 2015]

Veiligheidsstaat

De uitzonderingsstaat valt binnen de lijnen van het proces, dat zich heden ten dage voltrekt in westerse democratieën. Dat proces gaat in de richting van wat door Amerikaanse politicologen veiligheidsstaat (Security State) wordt genoemd. Het is een variant van de uitzonderingsstaat. Wat voorheen met ‘staatsraison’ werd aangeduid, heet nu ‘raisons de sécurité’. Hier gebeurt iets merkwaardigs, meent Agamben. In het model van Thomas Hobbes (1588-1679), zo verklaart hij zich nader, werd in een gefingeerd ‘sociaal contract’ de macht overgedragen aan de soeverein (de vorst), om daarmee de wederzijdse angst van burgers onder elkaar op te heffen: de staat maakte een eind aan die angst.

In de veiligheidsstaat is het schema omgekeerd: de staat wordt duurzaam gefundeerd op de angst en moet die dus tot elke prijs laten voortduren omdat die daaraan zijn bestaan dankt en zijn legitimatie ontleent. De veiligheid waarvan heden sprake is, heeft minder betrekking op het voorkomen van terroristische acties (hoe paradoxaal dit ook klinkt), maar meer op het ontwikkelen van een nieuwe verhouding tussen mensen. Die verhouding rust op gegeneraliseerde controle en dat zonder limiet. Vandaar ook al die privacyschendende maatregelen aldus Agamben. Vanuit dit schema wijst hij op de mogelijkheid van het afglijden naar uiterst gevaarlijke situaties. Hij werkt dat in drie punten uit.

Zijn eerste punt betreft de systemische relatie tussen terrorisme en veiligheidsstaat die op angst drijft (dit verwijst naar het ‘schema’). Om dat te laten voortduren moet terreur worden ‘geproduceerd’ of op zijn minst moet niet worden belet, dat ze zich kàn produceren. Agamben ontleent dit mede aan het feit dat de (westerse) landen een buitenlandse politiek voeren die het terrorisme voedt – dat men binnenlands zegt te bestrijden – door het onderhouden van vriendschapsrelaties met en zelfs het verkopen van wapens aan landen waarvan men weet, dat zij terroristische organisaties financieren. Het blijken, telkens weer, economische belangen als primaire factor van handelen. [Ik heb nog niet van westers-diplomatieke protesten gehoord tegen de executie van 47 mensen rond 1 januari 2016 door de machthebbers van Saoedi-Arabië.]

Wat Agamben bedoelt te zeggen laat zich verduidelijken vanuit een andere sector: de gevangenisindustrie. Laat u niet wijs maken dat die er is om criminaliteit te bestrijden. Die industrie is er, in tegendeel, op uit om zoveel mogelijk mensen te detineren. Want daaraan valt te verdienen… Bedenk ook dat de veiligheidsstaat het verzamelen van gegevens legitimeert. Wat voorheen nog heette ‘videobewaking’ is inmiddels omgedoopt in ‘videobeveiliging’. In de ‘beveiligingswereld’ gaan evenwel miljarden euro’s om. Handel dus. Onder het mom van het voorkomen van terroristische aanslagen wordt een immense hoeveelheid persoonsgegevens en beeldmateriaal verzameld. De effectiviteit ervan blijkt regelmatig pas na de aanslagen: op een aantal beelden zijn wellicht de daders herkenbaar…

Verkiezingen onder controle

verkiezing charlie 1220

‘Niets in uw tas… ‘       ‘Niets in uw hoofd…’

Zijn tweede punt is de verandering van ‘politiek statuut’ van de burgers en het volk, als drager van de soevereiniteit. In de veiligheidsstaat is een onverantwoorde tendens te ontwaren in de richting van wat een toenemende depolitisering van de burgers heet: de deelname aan het politieke leven beperkt zich tot electorale peilingen. Deze tendens is des te verontrustender als men weet dat het nazi-juristen zijn geweest die dit hebben getheoretiseerd. Zij definiëren het volk als een wezenlijk onpolitiek element, ten aanzien waarvan de staat de bescherming en de groei heeft te verzekeren. Welnu, zo vervolgt Agamben, volgens deze juristen is er slechts één mogelijkheid dit onpolitieke element politiek te dienen en dat is via het idee van de gelijkheid van afkomst en van ras, zodat er een duidelijk onderscheid ontstaat tussen hen en de vreemdeling en de vijand.

Agamben haast zich om op te merken dat het er niet om gaat de nazi-staat en de hedendaagse veiligheidsstaat aan elkaar gelijk te stellen. Hij wil slechts aandacht voor het feit, dat als men de burgers depolitiseert, dan raken zij slechts los van hun passiviteit als men ze mobiliseert via hun angst voor een vreemde vijand (wat de joden in Duitsland waren, en de moslims in het hedendaagse Frankrijk). Dáár schuilt een reëel (politiek) gevaar. Het is in dat kader volgens Agamben, dat men het duistere project moet bezien van de ontneming van de Franse nationaliteit aan burgers met een dubbele nationaliteit. Het roept de fascistische wet van 1926 in herinnering van de denationalisering van ‘burgers die het Italiaanse burgerschap onwaardig zijn’ of de nazi-wetten over denationalisering van joden. Het is een discussie die op dit moment in Frankrijk speelt.

De Franse regering wil de Franse nationaliteit ontnemen aan mensen met een dubbele nationaliteit, die zijn ‘veroordeeld voor een misdrijf dat als een ernstige aantasting van het bestaan van de natie’ kan worden gezien. Hoewel ik Agamben begrijp, volg ik hem niet in zijn redenatie. Dit allereerst al niet omdat ik principieel vanuit een ‘internationaal’ beeld denk: dat van wereldburger (voor een uitvoerige behandeling van deze problematiek verwijs ik naar Rudolf Rocker, Nationalisme en cultuur, 1939). Een nationaliteit verwerft men, zonder dat men er zelf om vraagt of daar toestemming voor heeft gegeven (dat is anders bij naturalisatie). In de tweede plaats is het zo dat het mensen betreft met een dubbele nationaliteit. Als één nationaliteit wordt afgenomen dan zijn ze dus niet stateloos en zijn ze vrij te gaan waarheen zij willen. Dat is een fundamenteel andere positie dan die waarin bijvoorbeeld joden in nazi-Duitsland verkeerden…

Het derde punt betreft de radicale verandering van criteria die de waarheid en de zekerheid in de publieke sfeer raken. Een oplettende beschouwer kan het volgende niet ontgaan. Zodra het om het afleggen van verantwoording gaat door instanties als er terroristische misdrijven zijn gepleegd, dan is er sprake van een integrale ontkoppeling van de juridische zekerheid. Vandaar de golf van tegenstrijdigheden die loskomt en die de uitlatingen van overheids- en politie-instanties weinig betrouwbaar maken. Verificatie verloopt dan moeizaam en falsificatie wordt meer dan eens aangetroffen. [Een voorbeeld is te ontlenen aan de ‘officiële’ versie omtrent het optreden van de RAID – de antiterreur interventiemacht van de Franse nationale politie – bij de stormaanval op 18 november 2015. Daarbij werden twee vervallen appartementen in de Parijse voorstad Saint-Denis kapotgeschoten en kwamen enkele terroristen om het leven. Onderzoek door Le Monde, dat zich inzage wist te verschaffen in allerlei relevante stukken, leert: er zijn veel tegenstrijdige verklaringen van gezagsdragers, er heerst nog steeds verwarring en er zijn allerlei onbeantwoorde vragen; Le Monde van 24 december 2015.]

Agamben leidt uit de integrale ontkoppeling van waarheid en zekerheid af dat de veiligheidsstaat een belang heeft de burgers – die bij moet beschermen – in onzekerheid laten over wie hen bedreigt, want onzekerheid en angst gaan samen. Het is dezelfde onzekerheid volgens hem die men aantreft in de tekst van de wet van 20 november 2015 over de uitzonderingsstaat. Die verwijst, ik citeerde de bepaling al, naar ‘elke persoon ten aanzien van wie serieuze redenen bestaan om te denken dat diens gedrag een bedreiging van de openbare orde en veiligheid vormt’.

Het gevaar dreigt nu dat met de veiligheidsstaat dit soort onbestemde formuleringen in wetgeving tot norm worden verheven. En ja, zo val ik Agamben bij, juristen hebben dit soort formuleringen altijd gehouden voor tegengesteld aan het beginsel van rechtszekerheid. Maar, zo vul ik aan, er zijn ook altijd juristen te vinden die zich door machthebbers laten inhuren om onbestemde formuleringen te produceren, wat niet alleen aan vooroorlogse fascistische (Italiaanse) en nazistische (Duitse) wetgeving is te ontlenen.

olifant charlie 1222

Gevaarlijk politiek spel

Een cynicus kan opmerken, dat de terroristische aanslagen van 13 november 2015 in Parijs, de Franse president François Hollande goed uitkwamen. In de opiniepeilingen diep weggezakt, zou hij met het uithangen van de ‘sterke man’ door het onmiddellijke instellen van de uitzonderingsstaat, wellicht wat punten kunnen ophalen. Maar voor wie oplet, is hij vanwege zijn zoveelste verraad nog verder weggezakt. Hij voerde met de instelling van de uitzonderingsstaat namelijk uit wat politiek rechts en het Front National hem al had gevraagd te doen, direct na de aanslagen van 11 januari 2015 in Parijs. Nu moeten onder meer nieuwe vormen worden verwerkt, zoals die van huisarrest (enkelband), de ongebreidelde huiszoekingen, de ontneming van de Franse nationaliteit van burgers, die een dubbele nationaliteit hebben en wegens terrorisme zijn veroordeeld, de overdracht van publieke bevoegdheden aan militairen. Daarbij heeft Hollande politiek rechts nodig om aan de noodzakelijke parlementaire (gekwalificeerde) meerderheid te komen. Tegelijk is rechts en extreem rechts meer eisend. Dat blijkt uit het volgende.

In die kringen leeft de wens om mensen die hun vrijheidsstraf hebben uitgezeten ook nadien preventief in hun vrijheid te belemmeren. De tweede man, Laurent Wauquiez, van ‘Les Républicains’ (de nieuwe naam voor de oude UMP, de politieke partij van Nicolas Sarkozy), heeft zijn idee van het interneren van mensen met een fiche S opnieuw ingebracht. ‘Fiche S’ betekent dat iemand in het politieregister genoteerd staat als ‘gevaar opleverend voor de veiligheid’ (S van sécurité, veiligheid). Op dit moment zijn er ongeveer 20 000 personen in Frankrijk met zo’n fiche S, waarvan naar schatting 10 500 vanwege islamistische radicalisering (Le Monde van 11 december 2015).

Wauquiez wil voor hen dus concentratiekampen inrichten. Het laat zich raden, dat als hij daarvoor in de politieke positie verkeert (bijvoorbeeld na 2017, wanneer er presidentsverkiezingen zijn gehouden en rechts die gewonnen heeft), dan zal hij dit zeker pogen uit te voeren. Daarbij zal hij met grote waarschijnlijkheid het Front National aan zijn zijde zal krijgen. Politiek rechts van rechts, waartoe Wauquiez is te rekenen, gaat namelijk naadloos over in FN (dat is al vele malen is gebleken met de overgang van UMP-ers naar FN).

Wie dit overdenkt, begrijpt mede in relatie tot de analyse van Agamben, dat Hollande een gevaarlijk politiek spel speelt. Links is zeer verzwakt, zo is ook tijdens de laatste regionale verkiezingen gebleken. Bij volgende verkiezingen kan zomaar het rechtse blok op winst komen. Dat blok is uit op het permanent maken van de uitzonderingsstaat. De Nederlandse situatie lijkt ideologisch hiermee weinig verschillend. Ook in dit geval is links uit elkaar gespeeld, weggevaagd. En als het aan mevrouw Schippers (VVD) ligt, die ogen gaat gooien naar het leiderschap van haar partij, dan is zij bereid om met de PVV samen te gaan werken, zo maakte ik op uit een bericht op Joop.nl