Waar het Rutger Bregman aan ontbreekt is intellectuele ambitie
Rutger Bregman is een van de meest getalenteerde schrijvers van non-fictie uit onze tijd. Zijn laatste boek ‘Morele ambitie’ leest echter vooral als een gemiste kans. Tijd voor Bregman om te stoppen met het verspillen van zijn talent en werk te maken van meer intellectuele ambitie.
In deze recensie reken ik af met een jeugdheld van me.
Het wordt dus een kritische recensie. Dat betekent niet dat ik Morele ambitie, het nieuwe boek van Rutger Bregman, niet waardevol vind. Integendeel, het betekent dat ik het zo’n belangrijk boek vind dat het nodig is om het ernstig te bekritiseren.
Het denken van Bregman: een geschiedenis van de vooruitgang
Rutger Bregman begon zijn schrijverscarrière als vooruitgangsoptimist. Na een boekje over geschiedenis, bracht hij in zijn tweede boek De geschiedenis van de vooruitgang een weinig origineel verhaal over hoe de wereld er alsmaar op vooruit ging, zoals Maarten Boudry en Steven Pinker dat nog steeds doen.
Het grote voordeel dat Bregman heeft op zijn collega’s vooruitgangsoptimisten is dat hij beschikt over een open geest. Die stelt hem niet alleen in staat zijn eigen veronderstellingen in vraag te stellen. Het heeft hem ook in staat gesteld om als geen ander het gat in de ideeënmarkt te vinden.
Al die verhalen over de geschiedenis van de vooruitgang, zo merkte Bregman op, worden maar al te vaak gebruikt als verdediging voor de huidige wereld. Dat het vroeger nog veel erger was, kan kloppen, maar veel interessanter is de vraag hoe het in de toekomst allemaal nog veel beter kan.
Progressieven, zo merkte Bregman op, weten vaak heel goed waar ze tegen zijn: tegen ongelijkheid, tegen vervuiling, tegen racisme. Waar het de linkerzijde aan ontbreekt, is een toekomstbeeld om naar te streven.
In zijn derde boek Gratis geld voor iedereen, en nog vijf andere grote ideeën die de wereld kunnen veranderen, probeert hij met een aantal ambitieuze voorstellen een antwoord te bieden op de ideeënarmoede op links. Een van die voorstellen is een 15-urige werkweek, maar het idee dat hij het sterkst naar voor schuift is natuurlijk het basisinkomen.
Zijn open geest stelt Bregman in staat om als geen ander het gat in de ideeënmarkt te vinden
Het grote voordeel van een idee zoals het basisinkomen is dat het komaf maakt met het denken in termen van kleine aanpassingen aan het bestaande systeem en dat het de verbeeldingskracht prikkelt.
Bregman benadrukt dat er zowel linkse als rechtse denkers te winnen zijn voor het idee, maar in die kracht ligt ook een zwakte. Die zwakte zal in heel het verdere werk van Bregman blijven terugkomen: hij gaat de vraag naar machtsverhoudingen en structurele oorzaken van problemen uit de weg.
In het slechtste geval leidt dat ertoe dat een idee zoals het basisinkomen door rechts misbruikt kan worden om de sociale zekerheid en publieke dienstverlening af te breken. In het beste geval is het een nieuwe vorm van herverdeling die niets verandert aan de oorspronkelijke verdeling van middelen.
Dat laatste tegenargument formuleert Bregman zelf ook in wat misschien wel zijn beste boek is ‘Waarom vuilnismannen meer verdienen dan bankiers’. Linkse partijen zeggen steeds maar dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen, terwijl rechtse partijen argumenteren dat we diegenen die de welvaart creëren niet mogen wegjagen op kapot belasten.
De vraag is echter: is het wel zo dat de meest vermogenden de sterkste schouders hebben? Zijn het écht de ondernemers die de welvaart creëren en de mensen onderaan de ladder die ervan profiteren? In zijn verhalende, toegankelijke, maar ook bijzonder precieze stijl, beargumenteert Bregman dat precies het omgekeerde het geval is. Het zijn de vuilnismannen waar we niet zonder kunnen en de bankiers die profiteren.
Telkens hij met zijn radicaal vernieuwende ideeën kwam aanzetten, zo merkte Bregman op, kreeg hij dezelfde kritiek. Het is wel mooi, maar helemaal niet realistisch. De mens is nu eenmaal egoïstisch, zo is het altijd geweest. Je kan nog zo veel goede voorstellen lanceren en argumenten bedenken, op een bepaald moment bots je toch altijd met het dominante mens- en wereldbeeld.
In De meeste mensen deugen, Bregmans absolute bestseller, maakt hij op indrukwekkende wijze komaf met het heersende beeld van de mens als wolf voor zijn medemens. Met zijn boek word je 500 bladzijden lang meegesleept en geslingerd tussen anekdotes, verhalen, wetenschappelijke studies en heldere redeneringen die samen een onwaarschijnlijk sterk tegengif vormen voor het cynisme dat onze tijd kenmerkt.
Het uit de weg gaan van de vraag naar machtsverhoudingen en structurele oorzaken blijft als een rode draad aanwezig
Tot zover de geschiedenis van de vooruitgang van Bregmans denken, want hoewel er onmiskenbaar een ontwikkeling zit in het denken van Bregman, is er ook een blinde vlek die als rode draad aanwezig blijft: het uit de weg gaan van de vraag naar machtsverhoudingen en structurele oorzaken.
Je kan niet overal gaan verkondigen dat de meeste mensen deugen, daar veel geld mee verdienen en daar vervolgens een luxejacht mee kopen. Als je meent dat wat je denkt ertoe doet, moet je ook bereid zijn om te doen wat je denkt. Bregmans nieuwste boek Morele ambitie is dan ook een aanzet om zijn ideeën in de praktijk te zetten.
Dat lijkt me een bijzonder moedige en eerlijke stap. Het is, zo blijkt uit zijn poging, ook een bijzonder moeilijke stap waarin je botst tegen alle problemen waar je in je theorie nog omheen kan schrijven.
Andrew Tate voor progressieven
“Rutger Bregman is Andrew Tate voor progressieven”, zo las ik ergens op X. De tweet lijkt me bijzonder pertinent, misschien zelfs meer pertinent dan de auteur van de tweet zelf doorhad. Met Morele ambitie vult namelijk Bregman alweer een enorm gat in de ideeënmarkt.
Jongeren worden vandaag overstelpt met zelfhulpboeken geschreven vanuit een rechts wereldbeeld. Jonge mannen in hemdjes leggen hen uit hoe ze het snelst rijk kunnen worden, macho types in fitnessoutfit leren hen dat ze zich stoer en weerbaar moeten opstellen om vrouwen te versieren.
Daar tegenover biedt links vooral verhalen van slachtoffers van structurele onderdrukking. De vraag die onbeantwoord blijft, is echter wat dat verhaal over structurele onrechtvaardigheid betekent voor ons dagelijks leven.
Een progressieve levenshouding kan niet enkel betekenen dat we bepaalde woorden niet mogen gebruiken en bepaalde producten niet mogen consumeren. Er moet ook een antwoord komen op de vraag wat we dan wél moeten doen.
Een valkuil waar diegenen die voor Bregman dit gat in de ideeënmarkt hebben proberen op te vullen vaak inlopen, is dat men vervalt in een soort van zelfhulpboek voor een gelukkig leven. “Misschien”, zo stelt Bregman terecht, “is je eigen geluk niet je enige, laat staan je hoogste levensdoel.”
Jongeren worden vandaag overstelpt met zelfhulpboeken geschreven vanuit een rechts wereldbeeld
Wat hij heeft geschreven is daarom “een boek dat je bestaan niet makkelijker maakt, maar moeilijker.” Het zijn precies dit soort schijnbaar eenvoudige ingevingen die het werk van Bregman bij momenten geniaal maken.
We mogen vrijheid, zo waarschuwt Bregman, niet verwarren met vrijblijvendheid. “‘Doen waar je zin in hebt’”, zo schrijft hij, “betekent doorgaans weinig meer dan meedeinen met de massa.” Onvrijheid dus.
In plaats van dit soort van negatieve vrijheid ‘waarbij je niets meer hoeft’ na te streven, pleit Bregman voor een diepere, positieve vorm van vrijheid: “de vrijheid om de gangbare maatstaven van succes opzij te schuiven.”
Bregman lijkt op weg naar het stellen van heel fundamentele morele vragen. Wat is vrijheid? Welke doelen zijn het waard om na te streven? Maar met hetzelfde verbluffend gemak, met dezelfde flair en net zo vlot als hij de vragen aan de orde stelt, stapt hij er vervolgens overheen.
Was het in De meeste mensen deugen reeds vaag wat het betekent om als mens te deugen, dan zien we nu de praktische consequenties van dit gebrek. Wanneer we zelf het antwoord schuldig blijven op zulke vragen, dan worden ze voor ons ingevuld door de bestaande orde.
Limieten van het utilitarisme
In zijn eerste hoofdstuk lijkt Bregman met zijn nadruk op positieve vrijheid als de vrijheid om de eigen doelen te stellen nog op weg naar een vorm van deontologie zoals Immanuel Kant bepleitte. Daarbij worden leefregels voorgeschreven waar men zich altijd dient aan te houden, ongeacht de gevolgen.
Het is, volgens de filosofie van Kant, altijd verkeerd om iemand te folteren, ongeacht de praktische voordelen die het zou kunnen hebben. Het denken van Kant legde mee de theoretische grondslag voor wat we vandaag kennen als de rechten van de mens.
In de kern van zijn boek valt Bregman echter terug op de meest basale vorm van utilitarisme zoals door Kant’s absolute tegenhanger, Jeremy Bentham, naar voren geschoven werd. Niet de intentie waarmee je iets doet, maar het resultaat van wat je doet, is voor hem cruciaal.
De basisgedachte van Bentham zijn theorie is eenvoudig te formuleren en intuïtief aantrekkelijk. Volgens hem doet iemand het goede wanneer die datgene doet wat nut oplevert. Nut definieert hij als alles wat tot genot leidt, en pijn voorkomt.
Bentham komt tot zijn principe via de volgende redenering: we worden allemaal geregeerd door gevoelens van pijn en genot. Zij zijn, zo schrijft Bentham, “onze soevereine meesters.” We houden allemaal van genot en hebben een hekel aan pijn. Als je nadenkt over wat rechtvaardig is, moet je dus nadenken over wat het meeste nut voor zoveel mogelijk mensen oplevert.
Bregman volgt vervolgens de redenering van Peter Singer, moderne pleitbezorger van het utilitarisme, dat we onze morele kring steeds verder uit moeten breiden: buiten de eigen kring, buiten de eigen landsgrenzen en vervolgens ook buiten de eigen soort.
Ook Bentham zelf liet de mogelijkheid open om het geluk van dieren te laten meetellen in de berekening. “De vraag”, zo wordt hij in Bregmans boek geciteerd, “is niet: kunnen ze redeneren?” Noch: kunnen ze praten? Maar: kunnen ze lijden?”
Los van de vraag welke morele status we dieren moeten toekennen, is het interessant om stil te staan bij de reden waarom Bregman hen in zijn morele cirkel wil opnemen: ze kunnen lijden. Net wie opkomt voor dierenrechten zou zich zorgen moeten maken om dit argument.
Neem bijvoorbeeld dierentuinen. Stel: de dieren worden goed verzorgd, ze maken plezier en hebben weinig pijn. Vanuit utilitaristisch standpunt is dat allemaal prima, maar het blijft zo dat de dieren van hun vrijheid beroofd worden, iets wat we bij mensen wellicht niet zouden aanvaarden. Een gelukkige gevangene is nog steeds een gevangene.
Het toont de onmenselijkheid waartoe een filosofie toe kan leiden die vrijheid niet serieus neemt
Een idee dat Bentham zelf afleidde uit zijn nutsprincipe waren de werkhuizen voor armen. Zijn uitgangspunt was dat confrontatie met bedelaars op straat het geluk van voorbijgangers op twee manieren vermindert: of uit medeleven of uit walging. Om het geluk van de voorbijgangers te verbeteren zouden de bedelaars volgens Bentham naar een werkhuis moeten worden gebracht.
De bedoeling van Bentham was niet om de bedelaars te straffen. De meeste bedelaars zijn volgens hem niet gelukkig. Door hen verplicht te laten werken, kunnen ze -na aftrek van de kosten voor hun verblijf- een rekening voor zelfbevrijding openen, wat ook hun geluk zou moeten verbeteren.
Het toont de onmenselijkheid waartoe een filosofie toe kan leiden die vrijheid niet serieus neemt en alles herleidt tot genot en pijn. Bregman zelf gaat natuurlijk niet zo ver, maar ook bij hem valt het op dat hij nauwelijks geïnteresseerd lijkt in de manier waarop mensen wiens lijden hij wil verlichten zichzelf proberen te bevrijden.
Gelijktijdig met de publicatie van zijn boek richt Bregman samen met voormalige bankiers en consultants een ‘school for moral ambition’. Met die school, vertelt Bregman, willen ze “zoveel mogelijk mensen helpen om de stap te maken naar een baan met positieve impact.”
Zo’n goedbedoeld paternalisme staat haaks op werkelijke emancipatie
Heel zijn project dient ertoe de meest geprivilegieerde mensen aan te zetten om hun talenten in te zetten om het leed van de minderbedeelden te verzachten. Zo’n goedbedoeld paternalisme staat haaks op werkelijke emancipatie waarbij het er net om gaat dat de onderdrukten hun lot in eigen handen gaan nemen.
Bovendien blijft het alweer vaag wat ‘positieve impact’ precies is. De vraag welke doelen het waard zijn om nagestreefd te worden, zou voorwerp moeten zijn van democratisch debat. Die kan je niet zomaar overlaten aan een clubje van zelfverklaarde getalenteerde doeners die dat even voor iedereen gaan bepalen.
Intellectuele ambitie
Zeker, Morele ambitie is goed geschreven. Er staan interessante verhalen in, rake opmerkingen en waardevolle inzichten, maar wie op zoek is naar inspirerende morele idealen of een nieuw soort ethiek blijft op zijn honger zitten. Bregman begint zijn redenering met een kritiek op het nastreven van zoveel mogelijk geld als ultieme doel en eindigt met een pleidooi voor het wegschenken van geld als ultieme morele daad.
De afwezigheid van een analyse over macht en de structurele oorzaken, is doorheen het boek aanwezig. Met afbeeldingen van bulletpoints en venndiagrammen, lijkt het vormelijk op maat gemaakt om er een powerpointpresentatie van te maken. Jammer genoeg lijkt de inhoud dat qua diepgang bij momenten eveneens.
Bregman is te verstandig om zich te beperken tot het promoten van ethisch ondernemerschap
Bregman argumenteert dat over het systeem praten een “linkse smoes” kan zijn om de eigen verantwoordelijkheid uit de weg te gaan. Terecht bekritiseert hij diegenen die blijven analyseren, maar niets doen. Maar gewoon doen zonder analyse kan onmogelijk het antwoord zijn. Het maken van een systeemanalyse moet net dienen om de impact die je als individu kan maken zo gericht mogelijk in te zetten.
Wil je de wereld verbeteren, dan moet je eerst en vooral iets zeggen over wat er misloopt in de wereld. Dat betekent niet alleen problemen opsommen en slimme oplossingen bedenken, maar ook een analyse maken van de oorzaken van die problemen. Dat betekent onvermijdelijk ook in botsing met machtsstructuren en dus een strategie uitstippelen voor het opbouwen van een tegenmacht.
Het zou erg jammer zijn moest Bregman al die moeilijke kwesties uit de weg blijven gaan. Hij lijkt me te verstandig om zich te beperken tot geld ophalen voor goede doelen en het promoten van ethisch ondernemerschap. Ik zou hem daarom willen oproepen om te stoppen met het verspillen van zijn onmiskenbaar talent en werk te maken van meer intellectuele ambitie.
Rutger Bregman. Morele Ambitie. De Correspondent, Amsterdam, 2024, 304 pp. ISBN 978 9493 2545 72