Ga naar de inhoud

Zelfcensuur in de Nederlandse Journalistiek

Kanttekeningen
bij de 'professionele journalist'

6 min leestijd
Placeholder image

In mei
dit jaar verscheen er bij Het Spinhuis een boek over journalistiek: 'Een
selectieve blik, Zelfcensuur in de Nederlandse media'
. Onder redactie van Mirjam
Prenger, verbonden aan de Masteropleiding voor Journalistiek van de
Universiteit van Amsterdam, schrijven acht van haar (oud-)studenten over
uiteenlopende onderwerpen met betrekking tot het centrale thema zelfcensuur.
Zelfcensuur wordt hier breed omschreven als het niet of in aangepaste vorm
publiceren van een in essentie nieuwswaardig feit. De onderwerpen in de bundel
variëren van berichtgeving rondom het koningshuis en al dan niet achtergestelde
Marokkaanse probleemjongeren in Amsterdam tot de problemen van nieuwsgaring met
betrekking tot de oorlog in Irak en het Palestijns-Israëlisch conflict. Dwars
door deze thema's heen komen verschillende aspecten en vormen van zelfcensuur
aan bod. Zo wordt er geschreven over de belemmeringen die het maatschappelijk-ideologische
en het politieke klimaat vormen voor onafhankelijke journalistiek en is er
aandacht voor de praktische kant van het journalistieke bedrijf. Dit kunnen
allemaal obstakels zijn voor professionele journalistiek.

Ondanks
deze belemmeringen bestaat de taakbeschrijving en het ideaaltypische beeld van
de professionele journalist eruit in volledige onafhankelijkheid keuzes te
maken omtrent het publiceren van nieuwswaardige feiten. In werkelijkheid is de
dagelijkse praktijk anders, zo oordeelt Prenger. Zelfcensuur is geen
uitzondering. Op de achterflap van haar boek staat: 'Elke journalist
functioneert binnen een krachtenveld van belangen en invloeden. Dat leidt er
soms toe dat een nieuwswaardig onderwerp onvolledig, eenzijdig of zelfs
helemaal niet voor het daglicht wordt gebracht.' Daaraan wordt een vraag
gekoppeld: 'Hoe staat het met de zelfcensuur van de Nederlandse media?' Deze
vraag staat centraal in deze bundel die, dat moet gezegd, een verkennend
karakter heeft. Er is, helaas, maar weinig onderzoek gedaan naar zelfcensuur in
de Nederlandse media.

Hoewel
de verschillende artikelen in deze bundel allemaal lezenswaardig zijn, wil ik
in deze recensie vooral stilstaan bij de laatste tekst die een weergave is van
de bevindingen van een enquête onder hoofdredacteuren van landelijke
nieuwsmedia naar hun ervaringen met zelfcensuur als gevolg van externe druk.
Dit doe ik omdat de uitkomsten van de enquête opmerkelijk zijn en het artikel
in de bundel niet de aandacht krijgt die het mijns inziens verdient. De externe
druk, die in het artikel centraal staat, wordt onderverdeeld in politieke druk,
commerciële druk en anonieme bedreigingen. Laatstgenoemde zou vooral na de
moord op Pim Fortuyn fors zijn toegenomen. Dat vond plaats binnen het verharde
politieke klimaat dat na de moord ontstond en de daderrol die bepaalde media
opgedrongen kregen. Ik laat deze vorm van externe druk hier verder rusten.

Sara
Berkeljon, de auteur van het artikel, benadrukt met betrekking tot politieke
druk dat voor deze enquête uitsluitend hoofdredacteuren zijn geïnterviewd: 'Het
is waarschijnlijk dat de meeste politieke druk wordt uitgeoefend op
verslaggevers van politieke redacties. Zij hebben immers dagelijks te maken met
onderhandelingen met politici en hun woordvoerders.' De uitkomsten van het
onderzoek kunnen hier dus enigszins een vertekend beeld geven. De
onderzoeksresultaten liegen er desondanks niet om. Vijftig procent van de
ondervraagden geeft aan wel eens toe te (hebben) geven aan politieke druk. Een
merkwaardig hoog percentage. Bart Brouwers, hoofdredacteur van gratis dagblad
De Sp!ts
denkt een goede verklaring te hebben voor het toegeven aan politieke
druk. Hij vertelde Berkeljon: 'Als je echt alles schrijft wat je wilt schrijven
is dat misschien wel journalistiek verantwoord, maar je bronnen drogen op.' Als
je alles schrijft willen politici je soms niet meer te woord staan. Dat is een
journalistiek probleem. Brouwers trekt hieruit de conclusie dat 'alles
schrijven wat je wilt' hierom geen betere journalistiek oplevert. Brouwers
heeft gelijk dat wanneer de journalist geheel onafhankelijk te werk gaat de
bronnen kunnen opdrogen. De conclusie die hij hieruit trekt, het af en toe
toegeven aan politieke druk om de bron te behouden en zo uiteindelijk betere
journalistiek te bedrijven, is echter onjuist. Betere journalistiek is namelijk
onafhankelijke journalistiek, journalistiek die tegemoet komt aan het
ideaaltypische beeld dat ervan bestaat. Betere journalistiek zou er in dit
geval dus uit bestaan niet de bron te benaderen, maar uit te leggen waarom de
bron niet meer benaderd wil worden. Dat zou tegelijk ook eerlijkere
journalistiek zijn.

Met
betrekking tot de commerciële druk valt de score van het onderzoek nog hoger
uit. Van de geënquêteerde geeft zestig procent aan wel eens rekening te houden
met deze vorm van externe druk. Nieuwswaardige feiten worden dan dus simpelweg
niet of in aangepaste vorm gepubliceerd. Vaak gebeurt dit onder dreiging van de
kant van een adverteerder om een advertentie in te trekken. Berkeljon: 'Een kwart
van de hoofdredacteuren zegt dat financiële motieven wel eens meespelen bij de
beslissing om gehoor te geven aan druk van andere belanghebbenden. Bijna alle
respondenten (95 procent) zegt te denken dat de Nederlandse media in het
algemeen in enige mate door andere belanghebbenden worden beïnvloed.'

In het
licht van recente ontwikkelingen krijgen deze percentages een hernieuwde
urgentie. Door teruglopende abonnementsinkomsten moet er een gat gevuld worden
in de begroting van nieuwsmedia. Adverteerders zorgen er hier voor dat de
begroting weer passend wordt. Bij de landelijke dagbladen resulteert dit, naast
een grotere financiële afhankelijkheid, in 'advertentievriendelijke bijlagen'.
Zo wordt er bewust ruimte gecreëerd voor adverteerders. Bij gratis kranten is
de afhankelijkheid van commerciële partijen nog vele malen groter. Het is hier
vrijwel de enige inkomstenbron. Dit brengt de onafhankelijke status van de
redactie enorm in gevaar. Nogmaals Brouwers: 'Bij betaalde kranten is er van
oudsher een ondoordringbare muur tussen redactie en commercie. Bij (De Sp!ts)
is die muur compleet weg. De salesafdeling zit hier letterlijk in dezelfde
ruimte, dus er is veel contact en overleg. Dat zou ertoe kunnen leiden dat er
milder over bepaalde bedrijven wordt geschreven.' Berkeljon concludeert dan
ook: 'Hoofdredacteuren geven toe soepeler te worden ten aanzien van
adverteerders en soms zelfs onverkort met hun belangen rekening te houden.' Als
je alles schrijft wat je wilt op de politieke redactie drogen kennelijk je
bronnen op. Dat wil niet zeggen dat je daarbuiten alles kunt schrijven wat je
wilt. Doe je dit toch, dan drogen kennelijk ook je financiële bronnen op.

De mate
waarin met externe druk vanuit politieke en commerciële hoek rekening gehouden
wordt zodat nieuwswaardige feiten niet worden gepubliceerd of in aangepaste
vorm is indrukwekkend. De ideaaltypische journalist, de professionele
journalist staat hier onder druk. De zeven andere hoofdstukken die het boek
rijk is, kunnen gelezen worden als een verdere problematisering van de
professionele journalist. Zelfcensuur als gevolg van politieke en commerciële
druk is slechts het topje van de ijsberg, aldus Prenger.

Mirjam Prenger (red.) 'Een selectieve blik, Zelfcensuur in de Nederlandse journalistiek'
(Apeldoorn/Antwerpen 2007, uitgegeven door Het Spinhuis). ISBN 9789055892884.